
het Limbangansche district Wanaradja stuit, straalt van dit geborgte
de zijketen af aan welker einde, op de grens van Tji
Awi met Singaparna, de krater van den Galoenggoeng is gelegen.
De Telaga Bodas en de Galoenggoeng behooren tot de merkwaar-
digste bergen der Preanger, en wij zullen ze, even als den Tji
Korai en de oostelijke helft van het plateau van Garoet, op eene laatste
wandeling door deze, aan prächtige natuurtooneelen zoo onvergelijke-
lijk rijke residentie bezoeken, na vluchtig herinnerd te hebben,
dat de weg van Malambong naar Soemedang tusschen Pawenang
en de districtshoofdplaats Derma Radja de Tji Manoek snijdt,
om over Tji Kadoe, de pakemitan van het district Soemedang,
de hoofdplaats van het Regentschap te bereiken. Het district
Malambong wordt aan de westzijde tegen het Tji-tjalengkasche
district Baloeboer Limbangan, en vervolgens tegen het Soeme-
dangsche district Derma Radja, begrensd door genoemde rivier,
die tot bij Pawenang door een diepe, romantische kloof stroomt^
maar vandaär haren loop naar de Tjeribonsche grens in een
breeder stroomdal door een vlakke streek voortzet, zoo als reeds
uitvoeriger in het eerste deel van dit werk beschreven werd ').
Pawenang ligt op slechts een halven paal afstands van de Tji
Manoek, geheel onder kokospalmen en andere vruchtboomen
verscholen. In noordwestelijke ricbting weidt vandaar de blik
over een schoon en volkrijk heuvelland tot aan de afgeronde
kruin van den Tampomas, terwijl in noordoostelijke en oostelijke
het land meer en meer afdaalt naar de vlakten van Tjeribon,
waarmede de schier recht ten oosten aan den horizon verrij-
zende kruin van den Tjerimai een treffend contrast vormt. Yroeger
was Pawenang de hoofdplaats van een afzonderlijk district, doch dit
is later met Malambong vereenigd. Yan de pakemitan Malambong tot
de pakemitan Derma Radja bedraagt de afstand 14, van Derma Radja
tot Tji Kadoe 8, eindelijk van Tji Kadoe tot de ons reeds bekende
hoofdplaats Soemedang nog 9 palen 3). In het district Malambong
zijn sedert kort een paar perceelen land in erfpacht uit-
0 Biz- 84, 85.
s) Koordera, t. a. p. 367—369; Junghuhn, Eeisen 226, 227, Java,
II. 570 — 582; Brumund, t. a. p. 103—105.
gegeven, van welke Tji Moengkal Belah in 1877 6000 kilo's
thee opleverde.
Na een overzicht der verbinding van Tasik Malaja met Soemedang
genomen te hebben, keeren wij terug naar eerstgemelde
plaats, om vandaar den 11 palen langen weg naar de pakemitan
Singaparna in te sla an, wier naam, om dit in het voorbijgaan
op te merken, niet, zooals men wel eens beweerd heeft, l e eu-
w e n p l a a t s beteekent, maar eenvoudig ontleend is aan een voor-
malig hoofd, Singaprana geheeten, wiens naam door den heer
K .P . Holle in een oudenpiagem, afkomstig van den Dipati van
Timbang Anten, is opgespoord '). De weg voert heen om den
zuidoostelijken voet van de boven vermelde keten, die in den
berg Galoenggoeng eindigt. Hier strekte zieh, ruim eene halve
eeuw geleden, van de Tji Tandoewi tot de Tji Woelan, een
met rijstvelden bedekt, met dorpjes dicht bezaaid en met tal
van wegen doorsneden terrein ui t , dat, schoon eigenlijk nog een
voortzetting der berghelling, in zijne zachte zuidwaartsche daling
te recht den naam van v l a k t e dragen kon.
Heerlijk wierp de middagzon van den 8sten October 1822 hare
gouden stralen over het altijd groene landschap, waar alles vrede
en kalmte adernde, terwijl de landbouwers van den veldarbeid
ru stten , op de bale-bale hunner kleine woningen uitgestrekt. Te
een ure na den middag deden zieh eensklaps hevige schokken
gevoelen, die de bewoners uit hunne hutten dreven. Zij hoorden
een donderend geraas en zagen met ontzetting op naar den Galoenggoeng,
waaruit een zwarte rookzuil van verbazenden omvang
opsteeg, die, zieh over het uitspansel verbreidende, den helderen
zonueschijn in weinige oogenblikken in stikdonkeren nacht deed
verkeeren. Yol angs.. en vertwijfeling doolden zij rond, en weinige
seconden later waren honderden hunner bedolven door de modder
die in ontzettende hoeveelheden uit de lucht nederviel, of ver-
zwolgen door den vloed van kokend water die, met slijk en steenen
vermengd, miilen ver in den omtrek alles overstroomde, alle
dorpen, velden en bosschen vermeide en de gansche vlakte in
een dampenden, blauwachtig-grauw gekleurden poel herschiep.
‘1 T. r . I T ., Ld. en Vk, XXIY. 177.