
een zeer groot kanon, afkomstig, zoo men meent, van den Sultan van
Padjang, pnjkende met eene Javaansohe inseriptie en bekend
onder den naam van sapoe djagad (bezem der wereld). De Ja-
vanen gelooven dat de geest die het bewoont, goede en kwade
droomen zendt. Bij dit kanon liggen andere van minder grootte,
waarop men een kasteel en twee arenden, de namen van twee
Haagsche burgemeesters en van den maker Koenraad Antonisz.
en het jaartal 1599 onderscheidt '). Twee andere, zeer lange
kanonnen, van Javaansch maaksel zoo men z eg t, liggen bij de
waringin-boomen ten noorden van de Pagelaran, eene met een
plat dak van bamboe overdekte ruimte, ten noordoosten van de
Sitinggil 2); zij dragen de namen van Koembä-Koembä enWani
Koembä, maar worden ook wel Koembä räwä en Koembä rawi ge-
heeten. Maar het meest beroemde van alle in den Kraton bewaarde
kanonnen is de Satomi, die tot de regalia behoort 3) en op de
Sitinggil bewaard wordt. Kjai Satämä en zijn vrouw Njai Satomi
zijn bij de Javanen mythische wezens wier zielen in twee kanonnen
zijn gevaren, die nu ook hunne namen dragen. Het
vroeger Vermelde stuk geschut te Batavia 4) wordt te Soerakarta
voor den Kjai Satamä gehouden, en men gelooft er dat dit kanon,
zonder hulp van mensch of lastdier, naar Batavia reisde e n , toen
men het vandaar naar Mataram teruggebracht en in den Kraton
aan een keten gelegd had, in den nacht losbrak en zieh ander-
maal naar Batavia op weg maakte, waar het evenwel ook niet
tot rust kon komen. Nadat het zieh had laten vallen op den voet
van een der Javanen die het Vervoeren - wilde, en deze man
daardoor de elephantiasis gekregen had,. boezemde het zoo groote
vrees in, dat niemand het durfde aanraken, totdat h et, door de
gebeden van een hadji tot bedaren gebracht, zieh eindelijk zijne
*) D’Almeida, I I , p. 81. Ik kan zijn bericht, dat door blijkbare fouten mia-
Yormd is , met geene andere controleeren. Zoo staat er b. y . Ha c o e , waar-
Yoor ik meen H a g a e te moeten lezen.
2) Onder de Pagelaran staat in het zuiden een kleine pandflpä, Bangsal
pangrawit geheeten, waarvan het hemelsche model van goud is , en waaronder
de vorst zieh . vroeger des Maandags, Donderdags en Zaterdags aan zijne
ambtenaren placht te vertoonen, terwijl daarvoor, in de overige overdekte
ruimte, matjes waren gespreid, op welke de ambtenaren volgens rangorde ge-
zeten waren» 3) Zie D. II, bl. 368. 4) Boven, bl. 16.
tegenwoordige plaats liet welgevallen. Wij hebben vroeger gezien,
dat het Bataviasche kanon door eene andere, even dwaze over-
levering in een soortgelijk verband wordt gebracht tot het oude
kanon dat op het strand dicht bij Banten ligt *). De Satomi is
met een rood kleed overdekt en verder door een daaroverheen
geplaatst vlechtwerk van bamboe beschermd, en de Javanen gelooven
dat de Soesoehoenan met den geest van het kanon in
nauwe betrekking staat en door hem voor dreigende gevaren ge-
waarschuwd wordt.
Aan weerszijden van het plein vöor de Sitinggil waarop de
Pagelaran staat, bevinden zieh twee andere pleinen, met het
eerstgenoemde verbonden door poorten die den naam van Kori
Pamengkang dragen en ook rechtstreeks gemeenschap hebben
met de aloen-aloen door twee van boven niet overdekte ingangen,
onder den naam van Soepit oerang of kreeftenschaar bekend. Op het
plein ten westen ligt in den zuidwesthoek het koetshuis, dat een
groot aantal rijtuigen van allerlei vormen, men zegt wel 150 ,
bevat. Het meest trekt er de aandacht de fraaie staatsiekoets, op
last van Pakoe Boewänä V II, in de fabriek van de heeren
M. L. Hermans en C" te ■’s Gravenhage vervaardigd, maar eerst
na des Soesoehoenans döod, in 1859, naar Java overgebracht.
Aardig is de uitdrukking van de verbazing die het gezieht van
dit prachtstuk bij Poerwa Lelänä opwekte. Hij geeft daarvan in
zijn reisverhaal een körte beschrijving, die hij besluit met de
woorden: „wanneer men hem niet zelf gezien heeft, kan men
aan het bestaan van zulk een schoonen wagen niet gelooven 2).“
Ten westen van het koetshuis en het plein waarop het Staat, ligt
de Selomprettan of wijfc der vorstelijke trompetters, bestaande
uit de woningen van Europeesche ordonnansen, trompetters,
koetsier en voorrijder.
De gebouwen waarin de Soesoehoenan zijne bezoekers ontvangt,
maken geen zeer aangenamen indruk; het meeste wat men er
ziet is vervallen, armoedig, smakeloos en vuil. De groote pandäpä,
*) Boven, bl. 112.
2) Eene uitvoerige beschrijving van deze koets, van eene afbeelding vergezeld,
is gegeven in de Handelingen en geschritten van het Indisch Genootschap,
D. VI, bl 377*