
Selonjari eerst längs den zuider voet der kalkbergen naar Klam-
boe (51 paal) en vandaar, noordwaarts ombuigende, naar den post
Babaian (11 palen) voert. Wij bevinden ons hier in het district
Oendaän, het zuidelijkste van het regentschap Koedoes, waarvan
thans Prawätä (vaak P r o e w ä t ä uitgesproken) het hoofddorp is.
Deze in de oude geschiedenis van Java beroemde plaats ') ligt aan
het zuidelijk uiteinde der Groote Rawa 2). Het ware wenschelijk
dat eens onderzocht werd, of niet in bouwvallen of overleveringen
sporen van de vroegere beteekenis dezer plaats zjjn overgebleven.
Wij weten slechts dat de berg Makam-däwä, die zieh achter Prawätä
verheft, zjjn naam heet te ontleenen aan een waarzegger van den
eersten vorst van Demak, en dat het graf van dien persoon
op den berg wordt aangewezen 3). Even voordat men Babaian
bereikt, zondert zieh een dwarsweg naar Prawata af; de afstand
dezer plaats van Babaian bedraagt 31 palen.
Van Babaian den tocht naar Koedoes vervolgende, rijdt men
31 palen längs de Tangoel angin en door onafgebroken sawahs
tot Djati, aan den postweg van Demak naar Eoedoes. Deze laatste
plaats is längs dien weg 3{ paal van genoemde grensrivier ver-
wijderd en ligt op een punt waar de zuidelijke hellingen van den
Moeriä allengs uit de alluviale vlakte oprijzen.
Koedoes is eene der welvarendste plaatsen van Java en dankt
hären rijkdom aan den handelsgeest harer bevolking. Poerwä
L elänä, onder welken naam, gelijk men weet, de tegenwoordige
regent van Brebes, tot voor korten tijd nog regent van Koedoes,
schuilt, leert ons dat beide seksen er den kost met handeldrjjven
winnen, de vrouwen door hare waren in de stad en op de mark-
ten in den omtrek te venten, de mannen door verre handelsreizen
te ondernemen, die vaak een ä twee jaren duren en slechts
door, halfjarige perioden van rust worden afgebroken, totdat zij
genoegzame middelen hebben vergaard om zieh een sohoon huis
te bouwen en het overige hunner dagen in overvloed te genieten.
\ *) Zie D. I I , bl. 252. De daar voorkomende onjuiste bewering, dat de ligging
van Prawätä onbekend zou zjjn, werd reeds in de „Yerbeteringen“ op
dat deel aangewezen. s) Zie D. I. bl. 59.
3) Brumund in Yerhh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 175.
Alle hoofdplaatsen en steden van Java worden door handelaars
van Koedoes bezocht; maar bij voorkeur reizen zij naar de Pre-
anger, waar zij wel eens de Chineezen der Soendalanden genoemd
worden. Een vermögen van tienduizend gülden is, volgens genoemden
reiziger, te Koedoes lang niet zeldzaam, en men vindt er ingezetenen
wier rijkdom op 80,000 gülden geschat wordt. Die welvaart
schijnt er algemecn in al de kampongs, die de stad in wijden
kring omgeven. De galerijen der meeste huizen bestaan uit plan-
ken die van boven tot beneden met fijn lofwerk zijn uitgebeiteld ,
waarachter goudpapier is gelegd om het snijwerk te beter te doen
uitkomen; vöör de huizen is een ruim en fraai plein met een put
en een steenen kom, waarin goudvisschen gehouden worden. Ook
vindt men bij de meeste gezinnen groote Chineesche hanen.
Men onderscheidt Koedoes in een oude en nieuwe stad; de
eerste draagt vooral roem op het graf van Pangeran Koedoes,
wiens groote rol in den krijg waardoor Madjapahit werd ten
val gebracht, de geschiedenis van Java ons heeft doen kennen '),
en op de oude moskee, die daarnevens omhoog rijst *). Dehei-
ligheid dezer plaats is oorzaak dat er het getal vau kaoems,
hadji’s en santri’s buitengewoon groot is; de naam zelf beteekent
h e i l i g h e i d , indien hij werkelijk, geljjk men beweert, van
Arabischen oorsprong is. Ongelukkig ontbreken er ook de priesteressen
der ontucht niet; het aantal taledeks wordt er door
Poerwä Lelänä op wel 80 geschat, die onder het medisch opzicht
van een doctor Djawa staau.
De eigenlijke stad, bewoond door den adsistent-resident en den
regent, wiens dalam niet door fraaiheid uitmunt, en door de Euro-
peesche ingezetenen, wier aantal 200 h 250 zal bedragen, is net
en regelmatig gebouwd, en de hoofdstraat is met een witten muur
afgezet. Zij is omgeven door een groote menigte inlandsche kampongs,
door Bleeker in 1846 op een aantal van 75 geschat. De
bevolking werd destijds begroot op 14000 zielen, waaronder 2000
Chineezen; door Poerwä Lelänä wordt ze op 22,000 zielen, waaronder
4000 Chineezen, gesteld.
>) D. II , bl. 197 v.
s) Het graf en de moskee zijn beschreven D. II, bl. 204.