
omzoomen, gepaard met de steeds op den achtergrond verrjjzende
heuvels, bekoorlijke gezichten op ; inzonderheid wordt de ligging
van Fadangan geroemd. De rivier heeft zieh hier door het
tweede Kalkgebergte heengewrongen, dat van Ngawi af hare
oevers als omklemde, en oostwaarts opent zieh de breede vallei,
die het eerste en tweede Kalkgebergte vaneen scheidt. Het is
daar vooral dat hare ontelbare bochten een eigenaardig schouw-
spel opleveren. Tegenover iedere bocht ligt natuurlijk een uiter-
waard, die dikwijls het karakter heeft van een schiereilandje,
waarvan vaak de landengte zoo smal is , dat men daarover heen
den waterspiegel weder zien kan. Men zou verwachten dat die
landengten door de hier zoo vaak voorkomende bandjirs in
weinige jaren zouden worden doorgespoeld; daar dit het geval
niet is, blijkt het dat de bodem eene vaste grondlaag hebben moet,
waarop de bandjir te vergeefs zijne krachten verspilt. Daar intus-
schen die menigvuldige bochten en schiereilanden de bandjirs
in hunne vaart stuiten, worden de oevers dikwijls in den regentijd
overstroomd, een bezwaar dat wellicht door het doorsteken van
de kleine landengten aanmerkelijk te temperen wäre ').
Padangan is eene groote desa en wordt door sommigen (.*
beschouwd als een overblijfsel van de oude hoofdstad van het
landschap Djipang, dat zieh inderdaad over het regentschap
Bodjo Negoro en eenige aangrenzende districten heeft uitgestrekt.
Waarschijnlijk is echter de plaats van den ouden rijkszetel wat
hooger aan de Solo-rivier te zoeken, hetzij in het slechts vijf
palen boven Padangan gelegen Djipang-pasar, hetzij in het nog
eenige palen verder verwijderde Djipang-oeloe. Beide plaatsen toch
hebben niet alleen den naam van Djipang bewaard, maar in beide
waren ook, omstreeks 30 jaren geleden, nog vele muurfragmenten
en puinhoopen van roode baksteenen te vinden, die thans echter
grootendeels zijn weggehaald 3). Wellicht hebben de vorsten van
Djipang, evenals zoovele andere Javaansche vorsten, hunne
*) Bleeker, T. v. N. L 1850, I. 189, 190; Hasselmann, T. v. K. 1 .1866,
II. 221; van Waey, T. v. N. I. 1875, II. 407.
s) Roorda van Eysinga, Ld. en Yk. III. 3.173. Ygl. over Djipang boven, D.
■Hy bl. 252.
3) Brumund, Yerhh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 177.
rijkszetels wel eens verlegd en nieuwe kratons gebouwd, en zjjn
beide plaatsen beurtelings hunne residentie geweest.
Padangan is günstig gelegen voor het verkeer, daar het niet
alleen over den waterweg längs de Solo-rivier kan beschikken,
maar ook het punt der samenkomst van drie belangrjjke wegen is.
De eerste vormt de reeds vermelde verbinding met Ploentoeran
en verder noordwestwaarts met Djepon; de tweede gaat oostwaarts,
niet ver van den rechteroever der Solo-rivier, maar al hare
bochten afsnijdende, over Kali Tidoe, het tegenwoordige, en
Ngoempak, het vroegere hoofddorp van het district Ngoempak,
naar Bodjo Negoro, en heeft een zijtak naar Malo, het hoofddorp
van Tinawoen, aan den linker rivieroever. Kali Tidoe ontleent
zijn naam aan een riviertje dat een weinig lager in de rivier
van Solo valt, en is 1H paal van Padangan, 10£ van Bodjo
Negoro en 4i van Malo verwijderd. De derde weg eindelijk
gaat naar de grens van Madioen en verder naar Ngawi, en heeft
tot aan de grens nabij Kadawak l) eene lengte van 19* paal.
Deze weg voert door deels vlakke, deels zacht golvende streken,
tot dicht bij het 10 palen van Padangan verwijderde Ngrahoe
of Rahoe; bij dit dorp begint hij echter zoo snel te stijgen, dat
men, als men het achter den rüg heeft, weldra, over het geheele land
van Blora en Rembang heen, tot in zee kan zien. Hier en daar
rijdt men door djatibosch en struikgewas, maar afgewisseld door
velden die de schrale bevolking zieh voor natten en drogen
rijstbouw ten nutte maakt. Voorbij Ngrahoe krijgt men weder
schier onafgebroken, doch veelal sterk uitgekapt bosch, waarin
zieh vele wilde zwijnen en pauwen en waarschijnlijk ook wel
tijgers ophouden; het terrein begint steil te klimmen en te dalen,
en daar hier geene buffels of ossen gestationneerd zjjn om als
trekdieren te dienen, worden de rijtuigen door macht van koeli’s
over de naakte, grijze rotsen getrokken. Evenwel stijgen de
bergen niet hooger dan tot omstreeks 300 meters, terwijl de weg,
zoodra men de grens bereikt heeft, minder bezwaarlijk wordt
en langzaam dalende afwaarts gaat. De blauwachtig grijze zand-
steen waaruit deze heuvels bestaan, is zeer zacht wanneer zij