
en spoorweg stijgt tot zijne grootste hoogte een weinig voor-
dat hij Klaten bereikt. De afstand van Soerakarta tot Klaten
bedraagt längs den spoorweg ruim 30 kilometers. Yan Klaten zijn
nog 12 kilometers af te leggen, eer de post Prambanan, vlak bij
de grens van Jogjakarta , is bereikt. De schoone overblijfselen
der oudheid waaraan de omstreken dezer plaats zoo rijk zijn,
werden reeds elders in dit werk vermeld '). De geheele hier be-
schreven spoorwegsectie loopt door eene volkrijke envruchtbare
streek, besproeid door talrijke riviertjes, die van de hellingen van den
vuurberg afstroomen, en uit eene aaneenschakeling van desa’s
met hare rijstvelden en landbouwondernemingen van Europeesche
buurders bestaande. De grens tusschen Soerakarta en Jogjakarta gaat
over eene wat hoogere r ib, die den Merapi met het Zuidergebergte
verbindt en de waterscheiding vormt tusschen de Solo-rivier en de
Kali Oepak 2).
De postweg van Soerakarta naar Jogjakarta is tot Kartasoera
dezelfde als de weg naar Bajalali en snijdt den spoorweg even
voorbij Poerwadadi. De weg loopt over heuvelachtig terrein en
biedt de bekoorlijkste afwisseling van tooneelen. De afstand van
den tegenwoordigen tot den ouden rijkszetel — want alszooda-
nig werd Kartasoera reeds dikwijls door mjj vermeld — bedraagt
zeven palen, maar wie meenen mocht in de voormalige
bofplaats veel merkwaardigs aan te treffen, zou zieh zeer be-
driegen. De plaats is grootendeels ontvolkt, de oude vorstenver-
blijven zijn geheel verlaten en slechts steenhoopen zijn er van
overig. Een kwart paal voorbij Kartasoera splitst zieh de weg,
en juist bij den driesprong ligt een keizerlijk lustverblijf, Langen
Ardjä geheeten, een tempel van siechten smaak, waar alles op kakel-
bonte wijze geschilderd en de troonhemel met verlept groen en
geel gaas behängen is 3). De links afslaande weg nadert gedurig
meer de spoorbaan tot een weinig voorbij de halte Delangoe en
loopt verder nagenoeg evenwijdig daarmede voort. Yan den drie-
‘) D. I I , bl. 94—102, Bleeker T. v. X. I. 1850, II. 2.
3) Buddingh, R. 0 . I . , I.. 228; v. Rijckevorael, Brieven, bl. 78. Ik heb hier
aangenomen dat het door v. Rijckevorael beachreven buitenverbhjf hetzelfde
is ala het door Buddingh vermeide. Mocht ik mij hierin vergissen, dan zal
eene terechtwijzing mij welkom zijn.
sprong tot Klatén bedraagt längs dezen weg de afstand 16 palen,
terwijl er vandaar tòt de Jogjakartasche grens nog nègen zjjn
af te leggen.
Yervolgt men daarentegen den weg recht door, dan bereikt’
men even voorbij de splitsing het reeds vermelde Kalitan, waar
Bleeker längs den weg een menigte oude Hindoe-beelden zag
staan, geheel of gedeeltelijk beschilderd '); dat zjj er nogstaan
zou ik niet durven verzekeren, daar ik ze later niet meer vermeld
vind.
Een weinig voorbij Kalitan slaat een rijweg links af, die
naar het 3 palen in noordoostelijke riohting verwijderde Malang
Djiwan voert. Deze aanzienlijke desa behoort tot het gebied
van Prins Mangkoe Negara, die er eene prächtige suikerfabriek
heeft, onder de leiding van een ‘ Europeaan. Aanzienlij ke gasten
van den Prins worden doorgaans op een tochtje naar deze fabriek
onthaald, waarop de eigenaar niet weinig trotsch i s 3). Yan
Malang Djiwan gaat ook een weg rechtstreeks naar de hoofdplaats ,
ter lengte van 7 | palen.
Wij vervolgen thans den weg westwaarts naar Bàjàlali, dat
op 10£ paal afstands van Kartasoera, op den oostelijken voet
van den Merapi, aan een tak van de Kali Pépe gelegen is en
een fortje bezit, dat, in de vorige eeuw gebouwd, na hetèinde
van den oorlog met Dipä Negàrà in 1831 vernieuwd werd. Als
zetel van een adsistent-resident, een-regent en een pradätä,
zoowel als door het bezit dezer versterking, staat Bàjàlali met
Klaten op ongeveer gelijke ljjn. Het fort ligt op eene hoogte
van omstreeks 400 meters ; hoe meer de langzaam en gelijkmatig
rijzende weg Bajalali nadert, hoe meer de aaneenschakeling van
desa’s en sawahs door koffietuinen wordt afgewisseld. Eene warme
minerale bron met gering zoutgehalte, die niet ver van Bajalali
te Bradjan bij Gempol wordt aangetroffen; zou hier nauwelijks
vermelding verdienen, indien niet nog zoo uiterst weinig omtrent
') T. v. N. I. 1850, I. 314.
*) v. Rijekevorsel, Brieven, bl. 75; Gerdessen, Vijf jarengedetacheerd, bl.
97. Ook Poorwä Lelänä spreekt met eenigeu ophef van deze stichting van zijn
schoonvader.