
bevatten. De negerie Keboemen is ruim aangelegd en door-
sneden van goede wegen, die bier en daar met lommerrijk geboomte
prijken. De geheele plaats heeft een aangenaam en vrien-
delijk voorkomen, ofschoon geen enkel gebouw er bijzondere
aandaeht verdient, behalve den daiem van den Regent, waar-
voor een fraaie pandäpä prijkt, versierd met any werk, rood en
verguld, en opschriften in gouden letters, en gestoffeerd met
groote spiegels en fraaie lampen ’).
Een uitstap van Keboemen in het Zuid Serajoe-gebergte is
niet van belang ontbloot. Acht palen ten noorden van Keboemen,
bij de desa Sambädä, en drie palen oostwaarts vandaar bij Wadas
•frfaiang worden aan den oever der Lo Oeloe bronnen van zoutachtig
water aangetroffen, waaraan zieh de karbouwen gaarne vergasten,
maar die bij hoogen waterstand geheel door het rivierwater over-
dolven worden 5). Westwaarts van de rivier worden, by den ruim
400 meters hoogen berg Tjondong, tweeplaatsen aangewezen waar
vroeger warme bronnen ontsprongen, die echter sedert omstreeks
30 jaren hebben opgehouden te vloeien. Het terrein waarop zij
voorkwamen, heeft het aanzien van een ingestorten kraterbodem.
Het is omgeven door reusachtige rotswanden en bezaaid met
soms 30 eilen hooge, los op den grond liggende brokken, die uit
een zeer hard trachiet-conglomeraat zijn gevormd ).
Yoorbij Keboemen wordt de weg aangenamer. Wei loopt hij
nog steeds door vlak en moerassig terrein, maar aan de rechterzijde
vertoonen zieh meer en meer de vooruitdringende heuvelrijen
van het bergland dat zieh noordwaarts tot aan het dal der Serajoe
uitstrekt. Aan de andere zjjde der Lo Oeloe, op slechts £ paal
afstands van Keboemen, ligt Pedjagoan, de hoofdplaats van het
district Soka, het eerste van het regentschap Karang Anjar,
welks gelijknamige hoofdplaats wij zeven palen verder bereiken.
De negerie Karang Anjar ligt aan het riviertje Abang, dat,
') Buddingh N. 0. I ., X. 205; Bleeker, T. v. K I. 1850. I I 84; Epp,
Schilderungen. 447-449, en T. v. » . I. 1849. II. 326; T. v. » . 1. 1860.
I. 208.
2) E. T. v. » . I. XX. 383, XXII. 131 v.; Junghuhn, Java. II. 1350.
•) »'. T. v. » . J. XX. 384, XXII. 129.
met zoovele andere, zijne wateren aan de Rawa Babah Baja
toevoert. De plaats doet in vriendelijk voorkomen voor Keboemen
niet onder, al is zij minder aanzienlijk. De bevolking is vrij
talrijk en des dingsdags en vrjjdags wordt er op de groote markt-
plaats een druk bezochte pasar gehouden *).
Wederom rijden wij 5 palen verder en bereiken de districts-
hoofdplaats Gombong, die vooral bekend is door de belangnjke
rol welke haar in het defensiestelsel van Java door den Gouv.
Gen. van den Bosch was toegedacht. Maar ook hier weder
bleelc de veranderlijkheid der inzichten die zieh zoo vaak in
Indische zaken, maar nergens meer dan in de militaire aangele-
genheden, doet gelden. Onder de directie van den Generaal van
der Wijck werd hier de aanvang gemaakt met het bouwen van
een duchtige sterkte, die den naam van Generaal Cochius zou
dragen, ter herinnering aan een der helden van den Javaanschen
oorlog. In 1846 was het centrale gedeelte of zoogenaamde reduit,
een steenen achthoek, die doorkenners bewonderd wordt, nagenoeg
voltooid, maar ontbraken nog al de buitenwerken, toen plotse-
ling de arbeid op hooger last gestaakt werd. De strijd over de
strategische waarde dezer plaats schijnt tot heden niet te zijn opgelost;
ten minste men heeft de versterkingen in statu quo gelaten.
Inmiddels is de pupillenschool, na de ramp die haar in 1856 te
Gedong Kebo overkwam, naar de sterkte te Gombong verplaatst,
waar deze nuttige inrichting tot heden onder de waakzame zorg
der Regeering in stand is gehouden a).
De omstreken van Gombong bieden gelegenheid tot belang-
wekkende uitstapjes in dat gedeelte van het Zuid Serajoe-gebergte
dat meer bijzonder onder den naam van Karang-anjarsch gebergte
bekend is en längs de westzijde van Gombong heen in läge
heuvelreeksen zuidwaarts uitloopt, tot het in het ons reeds bekende
Karangbölon g-gebergte overgaat. Terwijl in dit laatste trachiet
het hoofdgesteente i s , vertoont zieh van Rangkah aan de Tjinting
') Bleeker, T. v. » . I. 1850. II. 84.
s) Epp, Schilderungen. 449 v.; Bleeker , T. v. N. I. 1850. II. 85; Buddingh,
» . 0. I., I. 205; de Yaynes van Brakeil, Yerdediging van » . 1.290;
de Louter, Handl. 2e dr. 313.