
een dal aan welks overzijde een hoogere berg verrees. Hij her-
kende weldra in de eerste berghoogte het overblijfsel van een
voormaligen kraterniuur, waarvan dan ook de kringvormige ge-
daante, schoon op vele punten verstoord, nog duidelijk te erkennen
was, en in den binnenwaarts gelegen door dien kring omsloten
berg, een nieuwen, uit enkel puinbrokken of slakken opgebouw-
den eruptie-kegel, die den krater bijna geheel had opgevuld.
Den schedel van dezen kegel bevond hij 330 meters hooger
dan den rand en 400 meters hooger dan den naar binnen ge-
keerden voet van den kratermuur. Hij had dus eerst aan diens
binnenzijde af te dalen, om daarna weder den uit het tusschendal om-
hoog stijgenden eruptie-kegel te beklimmen, die eerst eenige breede
trappen of voorsprongen. vormt, maar boven het midden der helling
zieh steiler en rotsachtiger tot den afgeronden top omhoog
heft. Die stompe schedel vertoont zieh als het segment van een
kogel of als een koepelvormige kap die den geheelen berg kroont. De
samenstelling van den eruptie-kegel uit millioenen opeengestapelde
lavabrokken van hoekigen en onregelmatigen vorm heeft op Java
hare wedergade slechts in den kegel van den Merapi. De tallooze
spleten en kloven in den slakkenkegel maken zijne beklimming
even gevaarlijk als bezwarend. Toch was het Junghuhn met
groote inspanning gelukt den top te bereiken voor de zon aan de
kirn verrees. Het vergezicht heeft een verbazenden omvang; de
blik beheerscht noordwaarts de geheele vlakte tot aan de Javazee,
wordt oostwaarts bepaald door den Tjerimai, en reikt west- en
zuidwaarts over alle tussohenliggende bergen en vlakten, tot aan
den hoek van het Gede-gebergte, den Patoeha en den Tjikorai.
Onder de duizenden, 10 en meer voeten diepe kloven, die den
schedel van den berg doorgroeven, onderscheidt men een enkele
grootere kloof, een hoofdspleet, die, hier wijdgapend, ginds half
diehtgevallen, van het westen naar het oosten over de gansche
kruin loopt, tot zij zieh op zeker punt ter diepte van honderd
voet loodrecht naar beneden stört, om te eindigen in een hol.
Die opening was waarschijnljjk de laatste krater of uitbarstings-
spleet van den eruptie-kegel; bij gemis van ladders was het
Junghuhn onmogelijk er in af te dalen.
t
Merkwaardig is het dat aan de zuidwestzijde van den top ,
waar men over de vlakte van Soemedang naar Bandong heen
z ie t, een vierkant plekje is geeffend, waarop een langwerpig
Vierkante offersteen is opgericht. Junghuhn’s volgers knielden
daarbjj neder en ontstaken wierook, terwjjl hij tevens vernam dat
die heilige steen vele bedevaartgangers naar den bergtop lokte.
Nog een paar andere offersteenen worden op andere punten van
den bergtop aangetroffen.
Junghuhn schijnt den Tampomas als een geheel uitgebranden
vulkaan te beschouwen ; latere onderzoekers hebben echter eenige
sporen van voortdurende werkzaamheid ontdekt. De heeren Kinder
de Camarecq en van E s , die den berg in 1857 bestegen,
vonden de meening van sommigen, dat uit een der kloven van
den top nog rookwolken zouden voortkomen, niet bevestigd, maar
ontdekten daarentegen op de zuidoostelijke helling van den berg,
op ongeveer de helft zijDer hoogte, een terrein waarop uit een
aantal gaten verstikkende zwavelzure dampen opstijgen, ter-
wijl de geheele orntrek sterk met zwavel bezwangerd is ‘). Ook
heeft men aan den noordoostelijken voet van dezen berg twee
minerale bronnen ontdekt: eene heete zoet- en eene heete zout-
waterbron, in elkanders nabijheid op ongeveer 2£ paal afstands
van de desa Tji Anda gelegen 2).
Van Soemedang naar Bandong, de hoofdplaats der Preanger,
bedraagt de afstand 29 pàlen. De weg is zeer afwisselend en
slingert zieh eerst door de Soemedangsche vlakte, waarbij men aan
zijne rechterhand het oog heeft op het zonderlinge terrasvormige,
maar slechts weinig verheven terrein dat den Tampomas met den
Boekiet Toenggoel verbindt, en een vlak golfvormigen, breeden band
vormt, door vier volkomen ronde, ketelvormige, met vochtgevulde
gaten doorboord, — raadselachtige meertjes, waar noch water heen-
noch water uitvloeit. Door de vlakte zelve kronkelt zieh, evenzeer
aan onze rechterhand, de Tji Pèlès, en na vier à vijf palen van
Soemedang af te hebben afgelegd, komen wij aan de helling
van het diepe ravijn dat haar tot bed strekt en in conglome-
*) N. T. v. M. I. XIII. 281. 2) N. T. v. N. I. XIII. 275.