
uitgespoeld ; vooral bij en voorbij Pradjekan heeft het den
vorm van een nu eens smaller, dan weder wijder kanaal, met
loodrechte wanden en effen rand. Dit kanaal krijgt zijne grootste
diepte ten zuidwesten van Pradjekan, waar het water 5 m. hoog
staat en de wanden zieh ruim 13 m. boven den spiegel des waters
verheffen. Men ontwaart de beek diep beneden zieh in een sche-
merig lich t, en ofschoon zij eene breedte heeft van 9 m., krijgt
men den indruk dat de wanden, die zieh volkomen als rotswanden
voordoen, zoo dicht elkander naderen, dat men de overzijde
met een forschen sprong zou kunnen bereiken ').
Pradjekan ligt aan de Sampéjan op de hoogte van ruim 80
m. en heeft aan de noordzijde van de aloen-aloen en op den
rechteroever der kali een netten, goed ingerichten pasanggrahan,
met een trap aan de achtergalerij, die 16 m. diep naar beneden
tot aan de bedding der Sampéjan voert. Aan de overzijde stijgt
het terrein in noordwestelijke richting op in zacht glooiende
heuvelen, die niets anders zijn dan het oostelijk gedeelte van
den kringvormigen Goenoeng Ranoe, en waarvan de hoogere
toppen onder de namen van G. Koekoesan en G. Pradjekan
bekend zijn. Zuidwaarts van Pradjekan breidt zieh het dal weder
uit tot eene allengs breeder wordende vlakte, die, zóoals reeds vroe-
ger werd opgemerkt s) , met de vlakte van Bândâwâsâ ineenloopt.
Midden in deze vlakte ligt, 10 palen van Pradjekan en 8 van
Bândâwâsâ, de desa Wänäsari. Eer men het district bereikt waarvan
zij het hoofddorp is , kan men bij de desa Salak, eenige
palen links van den weg, op een rib van den G. Kendeng,
twee kleine tempelgrotten bezoeken, kunstmatig in de rots uit-
gehouwen en van zitplaatsen voorzien 3).
Indien men, om den krater van den Raoen te bereiken, thans
nog het best doet den in 1844 door Junghuhn ingeslagen weg
te volgen, rijdt men Wänäsari nog eenige palen voorbjj tot dicht
aan de brug over de Sampéjan en vindt dan aan de linkerhand
een zijpad, dat over eene zacht stijgende helling door sawahs
en koffietuinen naar Pakisan voert. Dit dorpje ligt op eene hoogte
van 464 m. en heeft een uitmuntenden pasanggrahan. In de nabijheid
ligt de tweetoppige G. Woeloean, een geisoleerde voorberg
van den Raoen, die als een bergeiland oprijst uit den verstijfden
lavastroom waaraan de gelijkmatig afdalende helling het aanzijn
dankt. Een tweede dergelijke voorberg ligt meer noordelijk ').
Yerder dan Pakisan kan men met rijtuig niet voortkomen ;
men vervolgt zijn weg in schuine richting over den voet van het
gebergte, eerst nog door bebouwde streken, dan weder door
eene zacht glooiende, met alang-alang en glagah bedekte vlakte,
waarin door de schrale aardlaag heen tal van hoekige puinbrokken
uitsteken. Hier en daar treft men nog enkele dorpjes aan ; het laatste
en hoogst gelegene, Ardisari, bereikt men eerst nadat men de
benedengrens van het hoogstammige woud heeft overschreden.
Nu begint de helling zieh steiler te verheffen. Pagraea- en Myris-
tica-soorten, Cedrela Toona en in het kreupelhout Areca pumila
met vele rotans vermengd, zijn de meest kenmerkende boomen.
Nog steiler wordt de weg, wanneer men het gebied der tjemä-
rä ’s betreedt, die weihaast alle andere boomen verdringen. Zoo
bereikt men, dikwjjls tot afstijgen genoodzaakt, de djoerang
Baloet, een omstreeks 100 m. diep, tusschen twee lengteribben
besloten, met welig woud bedekt ravijn, welks wanden, door
breede spleten gekloofd, den reiziger het gevaar van aardstor-
tingen ernstig voor oogen stellen. Die kloof aan de rechterzijde
houdende, stijgt men op over een zeer smalle rib, tot meneen
minder steilen voorsprong bereikt, die de gelegenheid biedt om
eene hut voor nachtverblijf op te richten. Hier schemert, in
zuid-zuidwestelijke richting, de kale, geelkleurige bergtop door
het ijler geworden geboomte heen. Deze plaats, Pondok Soemoer
geheeten, ligt 1758 m. boven het zeevlak. De naam isontleend
aan een zonderling gevormd hol, dat met zijne kale, steil afdalende
wanden geheel het aanzien heeft van een gegraven put >),
en wellicht een spoor is van vroegere bevolking dezer than¡
geheel verlaten streek. Zet men den tocht verder voort, dan wordt
het geboomte lager en krijgt een Alpinisch karakter, terwijl de
bodem bestaat uit heldergnjze vulkanische asch, die tottufsteen
verhard is. Het geboomte draagt hier alle teekenen van jeugdigen
') Ju n g h u h n , Jav a , I I , 8 8 8 , 931 v. =) Soemoer beteekent put.