
vörmige gedeelte eener kloof, die, naar benéden enger toeloopend,
in debedding der beek övergaat welke wij reeds bij ons bezoek
te Banjoe koening leerde kennen. De solfatara ligt nog in Sama-
rang, maar zeer nabij' de grens van den uitspringenden hoek
van Kadoe, waarover reeds gesproken is. De kruin van den
Oengaran is hier van boven vlak, maar daalt eensklaps in den
vorm van een trap naar beneden, terwijl overal de pninbrokken
van lava zieh uit den bodem verhelfen.
Een oogenblik moet ik nog stilstaan bij de noordwestelijke
hellingen van den Oengaran, die zieh over het district Bodja
uitstrekken. De zoom van het woud, die aan de zuidzjjde niet
lager dan 1300 meters boven het zeevlak daalt, ligt hier eerst
op eene hoogte van 800 meters, zoodat het eenzame landbuis
Medini, dat hier op eene hoogte van omstreeks 1100 meters
werd gebouwd, geheel door het maagdelijk bosch omgeven is ').
Ook bij dit punt vindt men warme en koude staalbronnen, en
kan men een prächtigen watervai bewonderen, die zieh van een
hoogte van meer dan 200 voet bijna loodrecht in-een ravijn
stört. En als moesten alle merkwaardigheden van den Oengaran
zieh hier berhalen, men treft er ook twee oude, steenen water-
leidingen aan, die naar de overblijfselen van ingestorte tjandi’s
voeren. Ook kan men van Medini längs een voetpad, dat dwars
over den top van den Oengaran g a a t, in weinige uren de reeds
vermelde Tjandi Sänga bereiken. De oude lavastroomen van den
Oengaran strekken zieh in noordwestelijke richting uit tot voorbij
het hoofddorp Bodja en komen dan in aanraking met een molasse-
achtigen, veel zwavelijzer bevattenden zandsteen, waar op eene
bank ligt van witachtig gelen, dichten en barden kalksteen,
overdekt met schrale roodachtige klei, waarop echter welig djati-
woud tiert. In dezen kalksteen is de merkwaardige grot Goewah
Trajoe bevat, en de ons reeds bekende Kali Getas stroomt er
längs een onderaardschen weg, om weder te voorschijn te treden
in een enge, zeer romantische kloof, in welker wanden de mon-
dingen van onderscheiden holen uitkomen l). Hare wateren met
■) Waitz, t. a. p. 253, 254; vgl. Junghubn, Java, II. 345, 1347.
5) Junghuhn, Java, II. 341—344, III. 325 v.
die van andere riviertjes vermengende, ontlast de Kali Getas
zieh bij Kendal in de Javazee.
Wij keeren na deze vermoeiende, maar ruim beloonde kruis-
tochten door het gebergte, naar Oengaran en vandaar naar Am-
barawa terug. Thans volgen wij geheel den grooten weg, die ons
eerst over Babadan en Merak Mati naar Bawen voert, dat op
9* paal afstands van Oengaran is gelegen. De geheele weg is
schoon en levert de liefelijkste tooneelen op, vooral wordt hg
belangwekkend waar hij längs de oostelijke helling gaat van de
reeds een paar malen vermelde •), domvormige en 791 meters
hooge trachietmassa, die door Junghuhn Tali Sätä, doorBleeker
en den Regeerings-almanak Kendali Sädä genoemd wordt1). Bawen
is eene groote desa, maar die alleen door hare ligging aan den
driesprong merkwaardig is. Yandaar hebben wij nog slechts 2*
paal af te leggen om Ambarawa weder te bereiken.
Yan Ambarawa hebben wij thans nog 7f palen längs den
grooten weg af te leggen , aleer wij de residentie Kadoe betreden.
De weg blijft nagenoeg vlak tot aan den post Djamboe, die op
omstreeks 3 palen van Ambarawa, op eene hoogte van 492
meters, d. i. slechts 14 meters hooger dan het fort Willem I ,
is gelegen. Hier begint hij echter vrij steil naar het Djamboe-
gebergte te stijgen, dat zijn vermoedelijk van de Europeanen
afkomstigen naam aan genoemde plaats te ontleenen schijnt. De
weg gaat al kronkelend over het gebergte, waarin zieh tusschen
de veelal boomlooze toppen welbebouwde en lachende valleien
slingeren. De desa’s zijn niet menigvuldig, maar de aanplant
van koffie is belangrijk. Dicht bij den post Pingit, die op eene
hoogte van 686 meters legt, overschrijdt men de grens, en nu
bevindt men zieh in de residentie die door hare bijnamen van
„tuin van Java“ en „Javaasch Arcadie“ als eene der schoonste
wordt gekenmerkt. Nog 5 palen ver rijden wij door het Djam-
boe-gebergte, dat gedurig vriendelijker aanzien krijgt, en hebben
• i u u v e n . m*. i / i v ö « wwm , T»
Junghuhn. Java, II. 336; Bleeker, T. v. N. I. 1850, I. 250; Regeerings
almanak voor 1880, bl. 240. Op de topographische kaart van Samarang
is geen naam daaraan gegeven.