
ondiep; zij heeft slechts drie vademen en nabjj het strand slechts
enkele voeten water, waarom grootere schepen buiten de eigen-
lijke baai onder de kust van Poeteran moeten ankeren. Y66r
de uitwatering der rivier strekt zieh een bank u it, die bij eb
bij na droog ligt, zoodat het aan land komen zelfs voor kleine
prauwen soms zeer moeielijk is, vooral wanneer e r, gelijk vaak
het geval is , eene hevige branding staat.
Maringan is eene vrij uitgestrekte plaats, want ofschoon de
Enropeesche bevolking er nauwelijks 400 zielen zal teilen, bevat
zij onderscheiden belangrijke gebouwen. Hiertoe behoort het residen-
tiehuis, door den Adsistent-resident van Soemenep bewoond, en
waarbij ook een pandäpä voor het gebruik als kerk is afgezonderd;
groote pakhuizen voor het zout; de steenen, met een ringmuur
omgeven en zeer goed ingerichte gevangenis, en de nieuwe
moskee (masdjid anjar), een net gebouw met twee daken en een
fraai bewerkte steenen poort. De handel brengt hier veelleven-
digheid en vertier aan en de pasar wordt druk bezocht. Bij
den oostelijken ingang dezer plaats liet de Adsistent-resident van
Bronkhorst eene eerezuil oprichten ter gedaehtenis van Phefferkorn
en Weising, die, in de verdediging van een hem toebehoorend vaartuig
tegen een aanval van zeeroovers, den heldendood gestorven waren.
Toen Weising gesneuveld was en de kapitein Phefferkorn de
hoop moest opgeven om zijn schip tegen de overmacht zijner
vijanden te verdedigen, veinsde hij zieh te willen overgeven;
maar toen het vaartuig vol roovers was, stak hij den brand in
het kruid, zoodat het met vriend en vijand in de lucht vloog.
Slechts twee mannen, die den dood ontkwamen, konden getui-
genis geven van de beldendaad des kapiteins.
Tusschen Maringan en de eigenlijke stad , gewoonlijk Köta
genoemd, liggen de wijken der Maleiers, Arabieren en Chineezen,
en de kota zelve bevat, behalve den kraton en wat er toe behoort,
19 inlandsche kampongs. De bevolking van de kota bedroeg in
1846, volgens eene mondelinge opgave van den Sultan aan
Dr. Bleeker, ruim 15,000 zielen.
Yan de vele wegen en buurten der kota vormt de kraton het
middelpunt. Hij bestaat uit drie elkander omsluitende en door
muren omgeven pleinen en even zoovele poorten, die men door-
gaat om de hoofdgebouwen op het binnenste plein te bereiken.
Daar vindt men, na een open ruimte, met bloemen en vrucht-
boomen beplant, te zijn overgegaan, de luchtige, aan drie zijden
open, met meer smaak dan prächt gemeubileerde receptie-pandäpä,
alsmede den dalem of de bijzondere woning van den vorst en de
gebouwen waar hij zijne gasten placht te huisvesten. Zoo althans
vertoonde zieh deze kraton toen er nog een vorst van Soemenep
was, terwijl hij zieh tevens door ongewone netheid onderscheidde;
maar of in den tegenwoordigen interimairen toestand voor die
gebouwen al of niet voldoende zorg wordt gedragen, kan ik niet
beslissen. Vöör den kraton ligt aan de uitgestrekte aloen-aloen
de oude moskee (masdjid ladjoe) ’).
De gasten der vorsten plachten doorgaans te worden rondgeleid
door hunne lustverblijven, die in den omtrek van Soemenep,
in grooten getale, dicht bij elkander gelegen waren, minder door
schoone of prächtige gebouwen gekenmerkt, dan door uitstekende
vruchtboomen, geurige en kleurige bloemen, uitgestrekte vijvers
en voortreffelijke badinrichtingen met het helderste water. De in
1854 overleden Sultan, die aan de Europeanen zooveel genegenheid
placht te toonen, had een dezer buitenverblij ven, Batoean geheeten,
aan den Adsistent-resident ten gebruike afgestaan 2).
Maar het belangrijkste wat in de omstreken van Soemenep den
vreemdeling gewezen wordt, is de vorstelijke begraafplaats, Asta
genaamd, eene op Madoera gebruikelijke afkorting van het bekende
Astana 3). Zij ligt, op 3 palen afstands van den kraton, op een
heuvelachtig terrein, en is , even als de vermelde lusthoven, een
gedenkteeken van den goeden smaak des stichters, den herhaaldelijk
vermelden Sultan. Het hoofdgebouw is het praalgraf van des Sultans
vader, den in 1812 overleden Panembahan Nätä Koesoemä, en
') Ladjoe is een Madoereesch woord dat oud beteekent.
) De namen dezer buitenv erblijven luiden geheel anders bij Bleeker, Ind.
Arph., I, bl. 295, dan bij van Hoevell, Reis, I I , bl. 86, terwijl nogweer een
paar andere namen veorkomen bijOlivier, Taf. en Merkw. uit O. I., ü . 240.
8) Gewoonlijk sohrjjft men H a s t a en houdt dit voor een eigennaam •
doch in de Handleiding t. d. beoef. d. Mad. taal van Stokmans en Marinissen
wordt As t a onder de Madoereesohe woorden voor b e g r a a f p l a a t s vermeld.