
Wij volgen aanvankelijk den grooten weg en kunnen als voet-
gangers zijne gesteldheid beter opnemen, dan zij die er met den
reiswagen overheen ijlen. Het is een schoone en göed onder-
houden grintweg, maar daar hjj vrij stoffig is , wandelen wij
liever over den grasrand die hem bezoomt en netjes aan
de kanten is afgestoken. Aan weerszijden van den rijweg zijn
heggen geplant en slooten voor den afvoer van het water ge-
graven, terwijl de uitgegraven grond aan de buitenzijde een soort
van läge borstwering vormt. De telegraafdraden die längs den
weg zijn gespannen, rüsten op de horizontale takken van daar-
voor op regelmatige afstanden geplante kapokboomen. Hier de
Europeesche besehaving, daarnaast een tooneel dat ons duidelijk
toont, hoe weinig hare weldaden nog tot den inlander zijn door-
gedrongen! Aan onze linkerhand ligt längs den weg een strook van
omstreeks 15 schreden breedte, die de pedati-weg genoemd wordt;
want niettegenstaande de groote wegen door de heerediensten
der bevolking onderhouden worden, mögen de Javanen zelven
die niet met hunne pedati’s berijden. Om dien karreweg bekümmert
zieh niemand; hij verkeert doorgaans in den ellendigsten
toestand en in het natte jaargetijde moet er de Javaansche kar-
revoerder vaak voortsukkelen door breede en diepe modderplassen,
terwijl hij den Europeaan over effen baan daarnevens ziet voort-
snellen. Die stuitende ongelijkheid heeft menigen vreemdeling
harde woorden over de onmenscbelijke behandeling der Javanen
door de Niederländers op de lippen gelegd. Grewoonlijk wordt
daarop geantwoord, dat de zware, plompe pedati’s , welker räderen
uit eene enkele houten schijf bestaan, en die door logge buffels
tragelijk worden voortgesleept, de schoone wegen in körten tijd
zouden vernielen en onbruikbaar maken, en dat de Javaan, die
zoo aan zijn oud, gebrekkig voertuig gehecht is, dat hij elke
verbetering daarvan afwijst, zieh dan ook maar getroosten moet
wegen te gebruiken, die in allen gevalle niet slechter zijn dan
die waarvan hij zieh van oudsher bediend heeft; — in een woord,
dat de pedati en de pedati-weg bij elkander behooren en dat daarom
de Javaan zelf de zaak vindt zooals zij behoort. Zeker is hierin
veel waars, maar toegegeven dat de Javaansche kar van den
grooten weg moet verbannen blijven, rijst toch de vraag of het
daarom noodig was den karreweg zoo geheel te verwaarloozen,
als doorgaans op Java het geval is. Want de beschrijving hier
van den postweg naar Buitenzorg gegeven, is in de hoofdzaak
op al de groote wegen van het eiland toepasselijk; en overal
ziet men den Javaan met zijn kar hortend en stootend door het
slijk plassen, terwijl zijn Europeesche meester over een weg veelal
zoo effen als een kolfbaan rijdt.
In de onmiddelljjke nabijheid van het poststation van Bidara
Tjina is een zieh allengs uitbreidende kampong gelegen, waarop
de erven van eenige Europeanen volgen, wier ingang door wit-
gekalkte paaltjes is aangewezen. Weldra vertoont zieh een prächtig
tafereel. De weg loopt onder de breede bogen van een paar
kolossale waringins door, die, daar hij juist op dit punt eene
wending links maakt, het doorzicht gunnen op een kleinen aan-
plant van hoog oprijzende kokosboomen. Nu houden weldra de
Europeesche woningen op en ziet men slechts jm en dan inland-
sche huisjes, door vruchtboomen of sirihtuinen omgeven, en
steeds door pagers van den weg afgesloten. Eene uitzondering
daarop maken alleen de warongs, die op vele plaatsen onmiddel-
lijk aan den weg zun opgericht, en steeds druk bezocht zijn
door koeli’s die hun pikolans (vrachten) daarbuiten hebben af-
gezet, en karrevoerders, wier pedati’s veelal in een lange rij
bij de warongs staan te wachten.
Bij paal 9 verlaten wij den grooten weg en slaan rechtsaf
een pad in, om een blik te werpen op de Tji Liwong. Aan
den ingang van het pad staan een paar schoone asem- of tamarindeboomen;
verder op is het aangenaam beschaduwd door doekoe-,
mangga- en andere vruchtboomen, waartusschen zieh weldra
nogmaals een tamarindeboom verheft, die als een reus boven de
hem omgevende dwergen uitsteekt en wiens ruwe stam geheel
met de woekerplant djalamampang (Scindapsus pertusus) is bedekt,
van wier luchtworteis de inlanders touw draaien, terwijl zij de
bladeren als wormdrijvend middel aan de paarden geven. Het pad
dat wij volgen, loopt over een landtong, aan welker uiteinde de kampong
Lengkong aan de rivier is gelegen, en snijdt op eenigen afstand