
van dat eiland zoo grootsch en indrukwekkend maakt, maar die ook
verlevendigd wordt door de sporen van het aanzjjn en de werk-
zaamheid der menschen, waardoor die sombere eentonigheid ge-
broken wordt, welke gewoonlijk de keerzijde van het Javaansche
landschap uitmaakt. De rijke kooplieden en fabrikanten van Soera-
baja en Pasoeroean hebben in deze koele bergstreek, op eene
hoogte van twee tot vier duizend voet, eene toevlucht gezocht,
waar zij de gloeiende bitte van het strand ontwijken; zij hebben
er op de schoonste punten, vooral op vooruitspringende terreinen,
welke een ruim en vrij uitzicht gunnen, kleine villa’s aangelegd,
waarvan de witte woonhuizen, die in den drogen moeson, de geheele
week door, aan vrouw en kinderen, en des Zaterdags en Zondags
ook aan het hoofd des gezins tot verblijf strekken, als blanke
vogels op het onafzienbare groene veld zijn neergestreken. Pri-
gen, Plembon en Tretes zijn de namen vandrie dicht bij elkander
gelegen desa’s , d ie , om deze eigenaardige bekoorlijkheid, den naam
van de „drie Gratien der Ardjoenä-helling“ waardig zijn, waar-
mede een gevoelvol schrijver ze begroet heeft ‘). Misschien zou
hij er ook het in denzelfden kring gelegen Ledoeg bijgevoegd
hebben, indien het gekozen beeid der Gratien hem niet aan het
drietal gebonden had.
Verplaatsen wij ons met hem een oogenblik naar de voorgalerij
van den pasanggrahan te Plembon, op het oogenblik dat de ten
ondergang neigende zon op het punt staat van achter de bergen
te verdwijnen. De tuin van den pasanggrahan prijkt met een
in Indie zelden geevenaarden overvloed van Buropeesche bloe-
men, — rozen en dahlias, fuchsia’s en pelargoniums, — waaraan
de Niederländer steeds geneigd is de voorkeur te geven boven de
inheemsche, misschien het meest om de herinnering aan het
Vaderland die er mede verbonden is. Dicht vöör den pasanggrahan
ligt een bevallig klapperboschje, in welks gevederde
kruinen de avondzon speelt, om met rozengloed längs de slanke
stammen af te dalen en met zachten glans op den eeuwig groenen
bodem te rusten. Aan weerszijden van die boomengroep breidt
zieh een prächtig vergezicht uit. Links verhelfen zieh de ribben
p. Heering, een bezoek aan het Ardjoenä-gebergte, Gids, 1878, D. I , bl. 79.
van den Ardjoenä, doorsneden van ravijnen, wier randen met
een maisch grastapijt en wier hellingen tot op den bodem met
dicht geboomte zijn bekleed, en besproeid door klaterende
beken, die in snelle vaart de laagte te gemoet klotsen. Rechts
breiden zieh aan onzen voet, omstreeks 2000 voet benedenons,
de geelgroene sawahs der strandvlakte u it, afgewisseld door de
in de dorpsboschjes verscholen desa’s , besproeid door zilveren
rivieren en begrensd door het blinkend vlak der zee. De zon
werpt nog hare laatste stralen op de hoogste bergtoppen en
kleedt ze in zachten purperglans; waar haar licht niet kan reiken,
onttrekken zieh vormen en lijnen steeds meer aan den vorschenden
blik, en hüllen zieh rotsen en kloven in den valen sluier van
den nacht, maar een volle gouden gloed wordt nog een oogenblik
opgevangen en teruggekaatst door de groene sawahvlakte en de
blauwe wateren. Het is de laatste groete der in sluimering wegzinkende
natuur.
Maar een ander genot wacht ons wanneer de ochtendzon haar
tot een nieuw leven oproept. Wij gaan naar Tretes, beroemd door
zijn waterval. De naam schijnt eigenlijk dezen laatsten aan te
duiden, en op de nabij gelegen desa, gelijk ook op de rivier, de
Kali Tretes, die op den Ardjoenä ontspringt, te zijn overgedragen;
want hij beteekent „gedroppel“ en is vermoedelijk ontleend
aan den regen van waterstof, waarin de schuimende massa zieh
oplost, na door een zwarten rotsklomp in hare vaart gestuit
en gebroken te zijn. E r is in de Residentie nog een tweede waterv
a l, die hetzelfde verschgnsel aanbiedt, denzelfden naam draagt
en dien eveneens aan eene nabijliggende desa mededeelt. Wij zullen
dien later in het district Ngantang, regentschap Malang, leeren
kennen; hier bepalen wij ons tot dien van het district Panda-
kan, regentschap Bangil, die somtijds, waarom is niet geheel
duidelijk, door den naam Tretes Bandjir onderscheiden wordt').
*) Zoo ten minste bij Domis, de Residentie Pasoeroeang, bl. 15, die
overigens alleen den waterval in Ngantang nauwkeuriger besohrijft, terwijl
daarentegen die in Pandakan uitvoerig beschreven wordt door v. HoeveU,
Reis, IX. 120—123. Met een enkel woord spreekt Domis nog daarvan blz.
17; ook wordt hij vermeld door Kussendrager, Verzameling van Oudheden, bl.
14, en Java, bl. 315 (op welke laatste plaats „50 voet hoogte“ een druk-
59*