
Den loop der Kali Stahil volgende, waaraan Gambiran gelegen
is, vervolgen wij onzen weg door prächtige bosschen bijna
recht oostwaarts naar Kradenan, 9? palen van Gambiran. Men
kan thans van Rägädjampi Kradenan ook in reoht zuidwaartsche
richting bereiken over Soekädadi, in welke plaats ook eene kleine
landbouwinrichting voor dwangarbeiders heeft bestaan, die echter
nooit veel heeft beteekend en sedert lang te niet is gegaan ').
Längs dezen weg bedraagt de afstand van Rägädjampi tot Kradenan
slechts 14{ palen, terwijl wij bij den omweg over Gambiran
25 palen moesten afleggen, die echter ruim de moeite
beloonden. Ook Kradenan heeft een pasanggrahan, en in den
omtrek dier plaats bestaat weder eene niet onaanzienlijke koffie-
cnltuur.
Eindelijk rijden wij nog 9 | palen in recht zuidelijke richting
naar Gradjagan. Ook hier voert de weg door het hoogstammig woud,
totdat plotseling het bosch ophoudt en alles, zoo ver het oog reikt,
bedekt is met het hooge glagah-gras, waarnit slechts enkele
gebang-palmen *) en acacia’s opschieten. Na een vrij langen rit
door het glagah-veld bereikt men ten laatste de strandvlakte, eene
moerassige, van natuurlijke kanalen doorsneden landstrook. De
baai van Gradjagan bestaat nit een buiten- en binnenbaai. De
eerste is zeer uitgestrekt, de laatste bestaat uit een langen, oostwaarts
diep in het land dringenden zeearm, door een smalle land-
tong van de buitenbaai gescheiden. In onze eeuw van doorgra-
vingen zou het vroeger geopperd denkbeeid wel eens weder
kunnen worden opgewarmd om deze binnenbaai door een kanaal
te verbinden met de Pampang-baai, die aan de oostzijde van
Banjoewangi even diep landwaarts indringt. De uiteinden der
beide baaien zullen nauwelijks zes palen van elkander verwijderd
zijn, en het uitwinnen van den langen weg om het schiereiland
Balambangan heen zou voor de scheepvaart een niet te verachten
voordeel wezen 3).
Gradjagan is een klein visschersdorp dat aan de binnenbaai
*) Bleeker in T. y. N. I. 1849, II. 159. -) Ooryphau mbraQulifera L.
3) Stöhr, t. a p., bl. 57,
niet ver van hären ingang ligt. De landtong, die zieh slechts weinig
boven de zee verheft, is zandig en met struikgewas en gras begroeid,
maar bevat een goede zoetwater-wel. Zoo kalm als de zee is in
de beschütte binnenbaai, zoo hevig wordt de landtong aan de bui-
tenzijde door de zware branding van den Zuider-oceaan bestookt.
Aan de westzjjde der binnenbaai steekt een tien meters hooge
klip in zee u it, en ook verder westwaarts is de baai door woeste
klippen omgeven, die bij vloed door de zee gebeukt worden,
maar er bij ebbe door eene vlakte van weinige schreden van
gescheiden zijn. De klippen van Gradjagan zijn de laatste uit-
loopers van den Raoen. De bewoners van dit dorp vinden in
de wateren in den omtrek vele eetbare schelpdieren, waaronder
een smakelijke oestersoort, en een overvloed van visch, terwijl
op het strand de schildpadeieren bij schoteis vol worden irigeza-
meld ’). Wjj hebben hier den eindpaal onzer tochten over Java
bereikt en bij ons afscheid van het schoone eiland, zullen, ver-
trouw ik , al mijne lezers het met mij steeds klimmende welvaart
en voorspoedige ontwikkeling toewenschen.
Op het oogenblik dat ik gereed sta de pen neder te leggen,
is het tien jaren geleden dat ik met dit werk een aan vangmaakte.
Ik heb die tien jaren in den geest grootendeels op Java door-
leefd, en verlaat het met hetzelfde weemoedige gevoel, met den-
zelfden weerzin om te scheiden, met denzelfden achterwaarts
gerichten blik, alsof ik er mij na tien jaren werkelijk verblijf
van moest afscheuren. Wellicht heeft het oog der verbeelding de
schoonheid overschat, en zou de aanblik der werkelgkheid een
illusie verstoren. E r zijn e r , ik weet het, die zoo oordeelen; maar
er zijn er ook die mijne opvatting staven. Zelden is wel is waar
de heerlijkheid der natuur van Java door Nederlandsche dichters