
Taroem, weldra afgewisseld door bosschen waarin ook eenige
aanplant van djatihout gevonden wordt, en vervolgens längs de
voormalige kaneeltuinen van Gintoeng en Tamblang1), die, in
dienst van het Gouvernement aangelegd, later, eerst in huur en
in 1874 in erfpacht, aan particulieren zijn afgestaan, maar, omdat
de ondernemer in gebreke bleef de verschuldigde pacht te beta-
len en geen andere gegadigden zieh voordeden, in Febr. 1878
weder ter beschikking der bevolking zijn gesteld s), zoodat thans
de kaneelcultuur op Java nagenoeg geheel verdwenen is te achten.
Anderhalven paal voorbij Gintoeng gaat, bij den poBt Kosambi,
een zijtak van den weg zuidwaarts naar Parakan Troes, waar
thans op van het Gouvernement gehuurde gronden, welker huur
nog niet in erfpacht is overgegaan, een suikerfabriek met een
niet onbelangrijken aanplant van riet wordt gedreven. Tijdens
het bestuur van den Commissaris-Generaal du Bus was hier
in 1828 een landbouw-établissement gevestigd, waar, onder de
leiding van den heer Diard, lid der Natuurkundige Commissie,
proeven werden genomen met vreemde tabak- en katoensoor-
ten en de teelt van zijdewormen, alsook tot verbetering van
suiker- en indigocultuur. Daar echter deze plaats gedurende den
westmoeson van tijd tot tijd was blootgesteld aari de overstroo-
mingen der Tji Taroem, aan wier oevers zij gelegen is , heeft
men al zeer spoedig het établissement naar Tji Langkap, acht
palen hooger aan de Tji Taroem, overgebracht. Hier kwam het
établissement onder het bestuur van den heer G. de Serióre, die
tevens met de functiën van assistent-resident van Krawang belast
werd. Het werk werd verricht door veroordeelden tot
dwangarbeid, onder de leiding van een directeur, een adjunct-
directeur, eenige opzieners en politiedienaars. De tabakscultuur,
de zijdewormen teelt gepaard met het afhaspelen der cocons, de
cochenilleteelt, het weven van goenizakken, de leerlooierij, later
ook de aanplant op belangrijke schaal van thee en kaneel,
maakten er de voornaamste takken van nijverheid u it.3)
') Ygl. D. I , bl. 548,
-) Regeeringsverslag 1878, bl. 97.
3) Buddingh, Neerl. 0 . I , , I. 117, en Kussendrager, Jav a , I. 85, bijwel-
Omtrent de invoering der cochenilleteelt op Java heeft de
heer de Serière eenige bijzonderheden medegedeeld, die hier eene
plaats verdienen; want ofschoon een bijgebouw van het kasteel
te Buitenzorg het tooneel was van hetgeen ik nu ga verhalen,
is toch van uit het établissement te Krawang de cochenilleteelt
over Java verbreid. Reeds vroeger werd herinnerd dat het co-
chenille-insect (Coccus cacti) leeft op de nopalplant, de Opuntia
coccinellifera, die tot de cacteeën behoort. Om de cochenilleteelt
in te voeren, was dus noodig nopalplanten met insecten bevolkt
naar Java over te brengen. Uit Amerika was reeds deze teelt
naar Cadix overgebracht en nu werd aan kapitein Lutsenburg,
commandant van het fregat de Leie, de taak opgedragen om vandaar
bevolkte nopalplanten af te halen. Zes en twintig planten met
honderden insecten bevolkt werden door hem aan boord genomen,
onder toezicht van een Spanjaard, Bisch geheeten, die öp Java
de cochenilleteelt zou besturen. Ongelukkig hadden de zeereis en
de atmospheer op het schip op de planten een hoogst ongunsti-
gen invloed; hare opperhuid werd zoo hard, dat de insecten
zieh niet langer met hun teederen angel daaraan konden hechten
en langzamerhand afvielen zonder te hebben voortgeteeld. Yan
al de honderden insecten waren er slechts drie levend in den
proeftuin aangekomen. Daar bemerkt men dat één daarvan be-
gint te jongen. Hu scheen de schat behouden; vooral Bisch begon
zieh aan uitbundige vreugde over te geven. Maar nu bleek het
dat de angel der jonge insecten nog veel minder dan die der
volwassene door de verharde huid der plant kon heendringen;
zij stierven bijna zoo spoedig als ze geboren waren. Evenwel,
er bleven nog twee zwangere insecten over ; kön men er in sla-
gen de nopalplanten, in versehen grond overgebracht, op nieuw
te doen uitspruiten en dan, zoo een der insecten tot hetwerpen
van jongen mocht komen, eenige dier mikroskopische diertjes met
een veertje op te vangen en op die nieuwe uitspruitsels over te
brengen, dan bleef er nog eenige hoop, dat de moeiten en kosten
niet geheel te vergeefs zouden geweest zijn. Bisch verwachtte
ken laatsten Parakan Troes tot Prakangtipies is verbasterd. Ygl. v. d. Wijck,
du Bus. 142, 144.