
van groen gevuld is, en weldra vangt ook hier het bosch der
slanke, zuilvormige rasamala’s a an , wier kroonen zieh welven
boven een struikhout van sierlijke boomvarens en musaceeen.
Zoo bereikt men den pasanggrahan van Tji Berem, opgericht
op een plateau door een allengs vlakker wordend dal gevormd.
Deze plaats is door den heer Teysmann meer bijzonder tot een
kweekerij van nuttige planten uit kouder hemelstreken bestemd.
In de nabijheid is op eenigen afstand van den weg eene piek
die elken vriend der Natuur tot een bezoek uitlokt, al is zij
slechts te voet en met veel moeite te bereiken. In een woeste
bergkloof, gedeeltelijk gevuld door het roskleurig water der
rawa Tji Berem die aan de plaats hären naam geeft, ziet
men zieh aan weerszijden, te midden van prächtige boomen en
heesters, het water van een klaren bergstroom nederstorten. Die
ter rechter valt bijna loodrecht van een hoogte van 400 voet,
terwijl die ter linker zieh als een pauwestaart uitbreidt over een
vooruitspringende rots, längs wier hellingen hij den bodem zocht.
Yan deze beken heet de eene Tji P ana s, de andere is de Tji
Koendoel, die op den Gede ontspringt en die wij reeds in hären
verderen loop als de hoofdbeek ,van het district Tji Kalong
leerden kennen 2). Aan de oostzijde van de rawa is een fraai
gewelfde grot, wier bodem ten deele door haar water bedekt is.
Yan dezen kleinen uitstap keeren wij terug naar Tji Berem,
vanwaar de smalle weg al slingerend door het woud naar boven
stijgt. Weldra vindt men zieh geplaatst tusschen twee vervaar-
lijke rotsen, die, als de pijlers eener poort, slechts een nauwen
doortocht vrij laten. „Lawang Sakatoen“ is de naam dezer rots-
poort, die, naar luid der overlevering, hier aan den ingang van
het woud werd opgericht door een vorst van Padjadjaran, en
daarom door de inlanders met eerbied wordt begroet. Nog een
weinig verder wordt men verrast door het gemurmel en gekletter
der uit drie warme bronnen samengevloeide beek Tji Olok, die,
dampend heete watervallen vormend, zieh in de met heerlijke
boomvarens getooide dalkloof der Tji Koendoel nederstort. Een
') Tji Berem beteekent „rood water.“ 2) Boven bl. 297.
smalle houten brug voert over de beek en na weinige schreden
gaat men op dezelfde wijze eene andere over met ijskoud water,
die met de eerste evenwijdig loopt en, even als zij, de tallooze
varens bedauwt die uit den afgrond waarin zij zieh neeratort,
opwaarts rijzen. Nog wat verder houdt het bosch op en loopt
de weg over een uitgestrekt veld van puin en steenen, getuigen
van de verwoestende kracht des nog steeds werkzamen kraters
van den nabjjgelegen Gede, die wel geen gloeiende lavastroomen
meer uitwerpt, maar nu en dan eene piek schijnt uit te kiezen,
om hären plantengroei onder massa’s slijk en steenen te verstikken.
Thans bereiken wij weldra het derde Station Kandang Badak
(de Bhinoceroskraal), dusgenaamd oradat vroeger, toen de berg
nog schaarsch bezocht en ontoegankelijk was, deze kleine
vlakke piek eene geliefde verzamelplaats der rhinocerossen werd
geacht. De hier opgerichte pasanggrahan werd herhaaldelijk
door de uitbarstingen van den Gede vermeid. Ook hier is een
kleine piek in het bosch opengehakt, waar men beproefd heeft
kinaplanten te kweeken en die met een aanplant van boomvarens
en andere gewassen prijkt. Op dit punt zondert zieh van den
weg een vrij bezwaarlijk voetpad af, waarlangs men den krater
van den Gede kan bereiken. Den hoofdweg kan men te paard
tot aan den top van den Pangerango vervolgen; maar alleen
reeds aan zijne menigvuldige wendingen kan men erkennen,
dat men een op zieh zelven staanden, regelmatigen kegel
bestijgt. De reusachtige rasamala’s laten zieh nergens meerzien;
de boomen die hier nog voorkomen, zijn verschrompelde dwer-
gen, met lange baardmossen behängen. Doch wat het algemeen
karakter der vegetatie op de hoogste bergtoppen van Java
betreft, zij het mij vergund te verwijzen naar hetgeen in het
eerste deel van dit werk daarover gezegd is '). De top vormt
eene ovale, onregelmatig golvende en eenigermate uitgeholde,
door een lagen rand omzoomde, naar het zuidwesten hellende
en daar in een smalle kloof overgaande vlakte. Men vindt er
') Bl. 166 vv De daar als aan den Pangerango bijzonder eigen vermelde
Primula imperialis (Cankrienia chrysantha de Yr.) is later ook naar andere
bergtoppen overgeplant,