
en een ronde glorie met vlammen als ruggestuk, en twee zodiak-
bekers ‘). Het overige zijn onbeduidende prullen, die alleen be-
wijzen, met welk een onbegrensde zucht de bewoners vain Kwali
bezield zijn, om alles te bewaren wat hun door ouderdom eer-
waardig schijnt.
Merkwaardiger dan de schat van het heilige huisje is de Astana
gede, de groote begraafplaats van Kwali. Zij ligt op ongeveer
een kwartier afstands van het dorp en bestaat uit eene Vierkante
, met bamboe omheinde p lek , 48 schreden lang en 45 breed.
De eerwaardige kruin van een mächtigen wariengien verrijst in
het midden en weift zieh met die van eenig ander zwaar geboomte
over de oude graven. Dicht bij den ingang rust op eenige
andere steenen een onregelmatig vierkante tafelsteen, in verschil-
lende richtingen gebarsten, die waarschijnlijk reeds vöör de in-
voering van den Islam als offersteen dienst deed. Een tweede,
langwerping platte, overeind geplaatste steen staat er achter.
Beide zijn gebleven zooals zij uit de werkplaats der natuur
zijn te voorschijn getreden, en te zamen door een heg van
andjoewangs omplant. Een weinig verder vindt men de beide
steenen die de reeds besproken opschriften dragen, den eenen
vlak op den grond liggende, den anderen opgericht. Nog een
andere steen, met een in ruiten verdeeld vak en hand- en voet-
indrukken, werd ook reeds vroeger vermeld *). Brumund gist
dat de negen maal vijf ruiten moesten dienen om door telling eene
uitspraak over twijfelachtige gevallen te erlangen, zooals ook
wij Europeanen doen door middel der roksknoopen of door het
ontbladeren eener roos. Naast den steen met ruiten staan nog
een paar lingga-cylinders. Hoe men overigens over den ouderdom
dezer begraafplaats möge oordeelen, de graven die men er
thans aantreft, behooren alien tot het Mohammedaansche tijdvak
en zijn gedeeltelijk zelfs van zeer jonge dagteekeniDg. Naast
het beschreven vak ligt nog een tweede afdeeling der Astana
gede, door een opening in den pagar en een daaraan sluitend
paadje met de eerste verbonden. Ook hier vindt men graven in
>) Dl. II. bl. 45.
de schaduw van zwaar geboomte en nevens eenige onbeschreven
ook twee met enkele woorden beschreven steenen. Op een daar-
van meende Priederich een duidelijk spoor van den lingga-dienst
te ontdekken *).
Soortgelijke overblijfselen als wij te Pendjaloe en Kwali von-
den, worden in schier elke belangrijke desa van Galoe, maar
vooral in den naasten omtrek van Kwali aangetroffen. Te Daja
Loehoer, een paal noordoost van Kwali, worden eenige gekleurde
steentjes,, zooals men ze overal van den grond kan oprapen,
een kanonnetje, eenige oude wapens, potjes en schellen als heilige
zaken vereerd. Te Tji Pakoe, vijf palen zuidwest van Kwali,
vindt men een beeldje van Padjadjaran-type, een steen met zeer
kleine voetindrukken en eenige lingga-cylinders. Te Radja-desa,
5 palen oost van Kwali, in het district Rantja, bewaart de koe-
woe, in een kist op zijn zolder, eenige oude watervaten enkruiken,
allen van gebakken aarde en verglaasd, zooals bij .den Siwaie-
tischen offerdienst in gebruik waren s). Wij laten ons door dit
en nog zooveel ander fraais niet verlokken, maar slaan van Kwali
den weg zuidwaarts in naar het 13 palen verwijderde Tji Amies,
waar ons trouwens ook al weder dergelijke overblijfselen wachten.
Tji Amies, de hoofdplaats van het regentschap, ligt in eene
schoone, vruchtbare en gezonde streek, op slechts een paar
palen afstands van de grens met de Preanger, gevormd door de
Tji Tandoewi, die geheel Galoe aan de west- en zuidzijde omzoomt
en zieh aan zijn zuidoosthoek vereenigt met de Tji Djolang,
die wij reeds als de oostelijke grenBrivier leerden kennen. De
regent die te Tji Amies zetelt, is in het bezit van een ouden
staf, I I meter lang, met zilveren beslag, en waaruit, als een
zilveren plaatje is opgelicht en men er mede van zieh afslaat, een
driepuntig wapen te voorschijn springt, alsmede van een paar oude
zadels, zeer gelijk aan de nog heden bij tornooien gebruikelijke,
en die, toen Galoe nog onder Mataram stond, zijne voorgangers,
l) 'Wilsen in T. v. T. Ld. en "Vk. v. N. I., IY. 488; de Seyff, ald.
VII. 382; Brumund in Yerhh. v. h, Bat. Gen. XXXIII. 110 v.
3) Brumund, Yerhh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 113; Wilsen, T. v. Ind.
T. Ld. en Vk. VI. 57 ,‘ 65.