
■westen dit tweede bassin is het verbindingskanaal overbrugd
voor den weg die over de zuidelijke aloen-aloen naar de plang-
koeng gading, de poort in den zuidelijken kratonmuur, voert.
De zuidelijke aloen-aloen is veel kleiner dan de noordelijke,
maar op dezelfde wijze ingericbt, zoodat ook hier noch sitinggil,
noch bangsal witänä, noch waringins in het midden öntbreken,
terwijl aan hare westzijde de stal yoor des Sultans olifanten
paalt, dieren die op Java vreemd zijn en hier alleen gehouden
worden om de staatsie bij groote optochten te vermeerderen.
De plangkoeng gading is de laatste poort in den kratonmuur
die mij te vermelden bleef; want de poort die nog in den ooste-
lijken muur gebouwd werd, ia sedert lang weder dichtgemetseld.
Wij besluiten onze bezichtiging van Jogjakarta met een vluch-
tigen blik op het verblijf van Prins Pakoe Alam. Ook zijn kraton
beslaat een uitgestrekt terrein en heeft eene buitenpoort, Kidangan ,
en eene binnenpoort, Dänäwärä geheeten, en bij deze poorten ziet
men bij plechtige gelegen heden de troepen paradeeren die onder
's prinsen bevelen staan. De merkwaardigheden die men hier
den bezoeker toont, worden door een reiziger aldus opgesomd:
„een merkwaardig boek, een paar wapens, een vuil staatsiebed
en een oranje vaandel.“ Het bedoelde boek bevat een geslachts-
register der familie en een aantal gedichten, door de voorzaten
van den Prins vervaardigd. Het boek is omstreeks twee voet
hoog, zeer dik en gebonden in leder, met goud en edelgesteen-
ten ingelegd. Het wordt door twee man binnengebracht en niet
geopend voordat twee gele satijnen kussens onder den rüg zijn
gelegd om alle beschadiging te voorkomen *);
Is de hoofdstad rijk aan merkwaardigheden, niet minder zijn
het hare omstreken, die over een grooten omtrek met vorstelijke
paleizen, lusthoven , badplaatsen en graven, grootendeels geheel
vervallen, bedekt zjjn. Wij zullen ze niet allen bezoeken, maar
ons bepalen tot de belangrijkste, en daar wij ons juist aan het
oosteinde der Negärä bevinden, zullen wij het eerst een blik
werpen op Poerwäredjä en Redjä Winangoen, welke plaatsen
*) Buddingh, N. 0. I . , I , bl. 255; v. Rijckevorsel. Brieven, bl. 84; d’Almeida,
Life in Java, I I , 162.
beide een paar kilometers ten oosten der stad en op nauwelijks
een kilometer afstands van elkander gelegen zijn. Bjj Poerwäredjä,
aan de Kali KeljawoeDg, omstreeks twee kilometers ten zuiden
van het reeds vermelde Gowok, ziet men de ru’inen van een
uitgestrekten kraton, maar zij bieden niets dan een schilderachtig
tooneel van verwoesting, ten gevolge van de gewone worsteling
der tropische vegetatie met de werken van ’s menschen hand ').
Het meer zuidelijk gelegen Redjä of Ardjä Winangoen is een
lusthof in de manier van het waterkasteel, met terrasvormigen
aanleg, vijvers en fonteinen, en een kloosterachtig gebouw inet
een ingang die door een monsterkop met uitgestoken tong is
gekroond, en een paar groote en vele zeer kleine vertrekken, die
nog slechts door zwaluwen en vleermuizen bewoond worden, en
geheel door slinger- en woekerplanten bedekt zijn 2). Yandaar heb-
ben wij weder een paar kilometers in zuidwaartsche richting af te
leggen naar Pasar-Gede, 3^ paal van de hoofdplaats, en eeniger-
mate als een voorstad daarvan te beschouwen. Het is een markt-
plaats, zooals reeds de naam aanduidt, en volgens de verzekering
van Poerwä Lelänä wonen er vele Javanern, hadji’s of santri’s,
die grooten rijkdom bezitten en die, in weerwil van het in den
Koran uitgesproken verbod om geld op rente uit te zetten,
aan andere Javanen, Chineezen en zelfs Europeanen, kleine
voorschotten geven tegen 40 tot 100 pCt. in het ja a r , en voor
’t overige hunne schatten in den grond begraven. Van den kraton
hier door Senäpati, den stichter van het Mataramsche rijk, gebouwd
en door Sultan Ageng verfraaid en vergroot s), is thans
weinig meer overig, maar de Astana of begraafplaats wordt nog
steeds met eenige zorg onderhouden 4) , ofschoon de aardbeving
van 1867 hier groote verwoesting heeft aangericht. De begraafplaats
bestaat uit verschillende hoven, omringd door muren wier
poorten met snijwerk versierd zijn, en die onder houten, door
’) D’Almeida, Life in Java, I I , 120.
2) D’Almeida, t. a. pl., 122 w .; Jungbuhn, Keisen, 1, 75, en T. v. N.
I. VI. 2. 368. Laatstgenoemde schrijver geeft de verminkte namen van drie
andere vervallen lusthoven, allen in de onmiddellijke nabijheid van Kedja
"Winangoen.
3) Zie D. I I , bl. 259, 340. 4) Zie boven, blz. 475.