
bedekte bergen verhelfen. De oostzijde vormt een zacht oploopend
zandstrand, maar het landen is wegens de hevige branding
slechts op een punt mogelijk, namelijk een weinig ten noorden
van de hoofdplaats, waar zieh het riviertje Tji Gangsa in de baai
uitstort. Op dit punt bestond reeds een klein dorp dat den naam
der rivier droeg ') , toen er omstreeks 1835 pakhuizen voor het
aangevoerde Gouvernementszout en voor de af te voeren Gou-
vernementskoffie werden opgericht. Dit gaf natuurlijk aan de
Wijnkoopsbaai eenig vertier, maar sedert eenige jaren zijn die
pakhuizen weder opgeheven. Ook schijnt de bodem hier niet
zeer günstig voor cultuur; de bevolking blijft gering en de om-
streken der Wijnkoopsbaai willen niet recht tot ontwikkeling
komen. Het hoofdbestaanmiddel is er de visscherij, en in het
dorp ziet men overal gedroogde visch hangen, terwijl bij den
maaltijd visch veelal schering en inslag is 2).
Men reist hier te voet of te paard; want voor rijtuig zijn de
wegen niet bruikbaar. Een dezer wegen voert naar Tji Gangsa
en van daar längs het strand over bergruggen en tal van rivier-
tjes naar de Tji Barenoh, die de grens tusschen Banten en de
Preanger vormt, en die wij vroeger van de Bantensche zijde
bereikten 3). De bedoelde bergruggen zijn eigenlijk de tot hier
afdalende, maar zieh hier en daar weder tot kleine kegelbergen
verhelfende ribben van den mächtigen Halimoen 4). Längs eene
van deze klimmen wij op om een merkwaardige, maar zeer weinig
bekende plaats te bezoeken, die, volgens de legende, de
metropolis is van de negerie Soemedang. Deze plaats ligt dicht
bij de Bantensche grenzen, in den westwaarts vooruitspringenden
hoek dien het district Pelaboean Ratoe tusschen de Wijnkoopsbaai
en het regentschap Lebak vormt. Zij bestaat uit
een kleine tusschen hooge bergen ingesloten en met dicht bosch
begroeide vlakte, waarop eene armzalige kampong, Silak Tatar,
met hare sawah’s en vruchtboomen gelegen is; terwijl onge-
') Bik in T. T . % T. Ld. en Yk., XVI. 275.
-) Junghuhn, Reisen. 169; v. Rjjckevorsel, Brieven. 11Ö v.
3) Zie boven, bl. 124 vv.
4) Junghuhn, Java, I I , 2e uitg., bl. 10. Ygl. boven D. I , bl. 72.
veer een 40 oude graven, geheel met mos begroeid, in den
omtrek verspreid zijn. Ook vindt men er de sporen van een
dalem, een paseban en een aloen-aloen, en aan die piek is de
bedoelde legende verbonden, die kortelijk aldus luidt:
Toen de Islam zieh naar deze streken verbreidde, lag te dezer
plaatse eene groote negerie, Soemedang geheeten, waarover
zekere Praboe Lindoe Djaja uit naam van den landsvorst het
bestuur voerde. Tegen de strijders voor den Islam niet bestand,
nam dit hoofd met zijn gezin en de geheele bevolking de vlucht
naar de bosschen, gelijk ook zijn vorst de wijk had genomen
naar den berg Halimoen. Yan dien vorst heeft men sedert niets
meer vernomen. Praboe Lindoe Djaja verloor bij zijn vlucht de
gouden greep zijner kris; zij viel in het moeras en versteende
in hetzelfde oogenblik, en nog wordt hier een steen gewezen
die eenigermate den vorm van het genoemde voorwerp nabootst.
Praboe Lindoe Djaja en zijne volgelingen kwamen grootendeels
in het bosch om, hetzij door gebrek, hetzij omdat zij verscheurd
werden door de tijgers, die nog heden zieh in groote getale in
deze wildernissen ophouden. De overigen trokken verder oostwaarts
en werden de stichters van een ander Soemedang, dat tot veel
grooter aanzien dan het oude geraakte. Het oude Soemedang,
verwoest en verlaten, werd weder een wildernis, en gedurende
langen tijd bezocht schier niemand deze piek, eensdeels omdat
zij door de krachtige vegetatie ontoegankelijk was en door tijgers
onveilig werd gemaakt, maar vooral ook uit bijgeloof; want
men beweerde dat hier steeds het slaan op de gamelan en het
dansen der ronggengs werd vernomen, ofschoon er geen spoor
van menschen was te vinden.
In de nabijheid van deze piek, op den berg Soekarame, vindt
men nog een groot steenen beeid in priesterkleeding, dat gehou-
den wordt voor de versteening van een heilig man, die hier kwam
vasten en bidden. Maar merkwaardiger is een groot bekken van
heete bronnen, dat op ongeveer een paal afstands van deze plaats
wordt gevonden en den naam van Kawa (d. i. krater) draagt.
Het is een vlakke, kale piek, bezaaid met groote rotsblokken,
waaronder men het hevig koken van water kan vernemen.