
overdekt door een tombe van gebakken steen, die zieh alleen
door grootere lengte van andere dergelijke ondersebeidt, — die
zijner beide opvolgers te zamen met andere graven, boven welke
ze in geen enkel opzicht uitsteken, onder het dak van een plan-
ken grafhuis; maar zelfs die graven zijn van twijfelachtige
authenticiteit, daar de begraafplaats latere veranderingen en her-
stellingen ondergaan heeft en opschriften die hunne echtheid
waarborgen, geheel en al ontbreken ‘).
Demak is thans niets meer dan eene gewone regentschaps-
hoofdplaats, die er niet onaardig uitziet en met een fraaien
dalem p rijkt, maar verder niets opmerkelijks oplevert. De oost-
zijde der negerie wordt besproeid door de rivier Sampangan,
die van hier af tot aan zee gewoonlijk den naam van Demak
draagt. Aan den oever der rivier ligt de ,aanzienlijke marktplaats.
De Javanen gelooven dat in de rivier van Demak nog een witte
krokodil en een witte schildpad leven, welke voedsterlingen
waren van den eersten vorst van Demak. De prauw van dien
vorst was eenmaal op de rivier door een aantal krokodillen aan-
gevallen, die echter allen overwonnen werden. Sedert mögen gewone
krokodillen zieh niet meer in de rivier ophonden; de witte
krokodil, die haar bewaakt, vergunt hun slechts eenmaal in ’t
jaa r een kortstondig bezoek op den stroom 2).
Het regentschap Demak heeft alleen bergen in zijn zuidelijk,
tusschen het Samarangsche district Singen koelon en hetGrobo-
gansche Poerwadadi door, tot aan de grenzen der residentie met
Soerakarta reikende district Manggar. Daar wachten ons nieuwe
natuurwonderen; doch de drie noordelijke districten van het
regentschap, Demak, "Wedoeng, en Samboeng, vormen te zamen
eene uitgestrekte vlakte, die tot de minst aantrekkelijke deelen
van Java behoort. Wel is zij in alle richtingen met sawahs
bedekt, waarvoor de läge, moerassige bodem op zieh zelf niet
>) Brumund, Yerhh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 168. Bleeker, T. v. N. I.
1850. I. 27. plaatst de graven der Sultans ein paal ten zuidoosten van Demak,
nabij den weg naar Poerwädadi. Misschien bestaan daaromtrent verschillende
overleveringen.
ongeschikt is, maar in geen ander gedeelte van Java komenzoo
dikwijls en op zoo groote schaal wanoogsten voor. De voorname
schuld daarvan draagt het gemis van een behoorlijke irrigatie;
want die sawahs zijn nu eens aan de vernieling van hevige
bandjirs blootgesteld, dan weder, door het gemis van besproeiings-
kanalen, in tijden van droogte van het noodige water verstoken.
Het middengedeelte van het aangrenzende regentschap Grobogan,
dat door de Loese, den rechterarm der rivier van Tangoei Angin,
besproeid wordt, deelt in dezelfde bezwaren; want van Koewoe
af bestaat de breede vallei van de Loese uit een bodem van
geheel dezelfde gesteldheid als de vlakte van Demak, waar-
mede zij ten nauwste samenhangt. De maatregelen in Daendels’
tijd genomen hebben de bebouwing der vlakte mogelijk gemaakt,
maar haar geene duurzame goede oogsten kunnen waarborgen.
Bij zware regens was de grond te sompig om te bewerken en
ging telkens het geplante verloren1), eri het onvoldoende der
bestaande werken leidde tot hare verwaarloozing, terwijl de zorg
voor het batig slot van de kostbare werken terughield, voor een
afdoende verbetering gevorderd. Een plan daartoe, van den ingenieur
van Tiel afkomstig, strekte om de oude, verwaarloosde kanalen
door nieuwe te vervangen, waardoor eene voldoende draineering
verkregen zou worden, en tevens de rivier van Demak af te dämmen,
om uit haar waterleidin gen door de Demaksche landen te kunnen
aanleggen, die in droge seizoenen het noodige water aan den
rijstbouw zouden verschaffen s).
De Gouverneur-Generaal Rochüssen schonk in 1847 zijne
aandacht aan dit plan en droeg den Resident van Samarang op,
het door den plaatselijken ingenieur te doen onderzoeken. De
nieuwe werken waren echter nauwelijks en op weinig doelmatige
wijze aangevangen, toen de jaren 1848 en 1849, die zieh door
groote onregelmatigheid der moesons en buitengewone regens
kenmerkten, Java in een poel van eilende stortten. Geen gewesten
hadden echter meer daarvan te lijden dan Demak en Grobogan.
') Engelhard, Bestuur van Daendels. 283.
2) Koehussen, Toelichting. 147.