
zuidwestwaarts van de rotsengte, is gelegen, is een plaats
waar men in deze kloof kan afklimmen. Tallooze rotsblokken
van vervaarlijke grootte liggen daar in woeste wanorde opeen-
gestapeld, en het water van het riviertje vindt nu eens een
doortocht onder de steenen, waartusschen het schuimend en
bruisend te voorschijn treedt, en stort elders in sprongen over
de rotsblokken heen, waardoor donderende watervallen gevormd
worden. In een nauw gedeelte van de rotsspieet waren vroeger
eenige afgestorte rotsblokken. door elkander ondervangen en
gesteund, in dier voege blijven hangen, dat zij eene natuurlijke
brug, de eigenljjke „Tjoekang Batoe“ ’), vormden; doch voor
ruim 30 jaren is deze natuurlijke verbinding der beide rivier-
oevers door een bandjir vernield. Wat overigens aan dit woeste
tooneel nog de grootste schoonheid bijzet, zijn de reusachtige
woudboomen, wier kruinen zieh trapsgewijs tot aan den hoog-
sten rand der kloof verheffen, en de vijgensoorten die met hare
dooreengestrengelde wortelen een ondoorkomelijk netwerk over
het gesteente hebben gespreid.
Karang is het laatste district van Soekapoera Kolot waardoor
onze weg voert. Het pad loopt door eene zeer eenzame streek,
eerst over een breed strand, zoo glad als eenkolfbaan, metgeel,
vast zand bedekt en waarop weinig branding staat, vervolgens
over wit schelpzand, en eindelijk over zwart zand, beide zeer
rul en moeilijk voor de paarden en een strand vormende van
weinige voeten breedte, dat door een woest huilende branding
wordt bestookt. Men doorwaadt eenige riviertjes en vaart de
breede Tji Langla over, maar kampongs ontmoet men hier nergens,
en de pakemitan, mede Karang geheeten, ligt binnenslands
aan een 12 h 14 palen langen dwarsweg, nabij den regteroever
der Tji Langla en op 8 palen afstands van Salatjaoe. Na de,
hier breede, Tji Woelan te zijn overgevaren, zetten wij den voet op
het gebied van Mandala, het eerste district der äfdeeling Soekapoera.
Tji Kalong, de pakemitan van Mandala, ligt op een paar palen afstands
van het strandpad, ongeveer 150 schreden links van de Tji
Woelan, aan den zoom eener breede dalkom, waardoor de kronkelende
rivier zieh hären weg naar zee baant. Yan den binnenweg die
naar Tji Kalong voert, tot aan de breede Tji Medang, loopt het
pad, niet ver van het strand, door de eentonigste, onherberg-
zaamste streek die zieh denken laat, waarin alleen de sawahs
van de dorpen Tji Totok en Tjantigi eene kortstondige afwisse-
ling aanbrengen. Ter plaatse waar de Tji Medang wordt overgevaren,
ligt Kalapa G-enep, eene groote, welvarende plaats, vroeger
de zetel van het districtshoofd, die echter in 1850, ook weder
in het belang der koffiecultuur, naar Tji Kalong verplaatst is.
Tusschen de Tji Medang en de Tji Bening, de grensrivier tusschen de
districten Mandala en Tji Djoelang, ligt de weg over kleine stroomp-
jes en over steile, glibberige rotshellingen, die op vele plaatsen
ver in zee uitspringende voorgebergten vormen, hier d jo d jo n g o r
genoemd, en somtijds een omweg noodzakelijk maken. Op eenige
punten geniet men prächtige vergezichten, rechts over den Oceaan,
links over onafzienbare reeksen van met woud gekroonde bergen.
Aan de overzjjde der vrij breede Tji Bening, die wij met een
vaartuig oversteken, ligt een kleine, eenzame pasanggrahan, op
weinige eilen van het strand. De kampong ligt dieper landwaarts.
Ons pad door Tji Djoelang biedt soortgelijke tooneelen als de
reeds beschrevene; alles is eenvormige, armelijke, eenzame woes-
tenij, slechts hier en daar door een oase van sawahs om een kleine
kampong heen afgebroken. Toch is ook hier de natuur niet zonder
eigenaardige schoonheid, waar zieh diepe, uitgestrekte, welig
begroeide ravijnen aan onze voeten openen, of onze blikken rüsten
op de eindelooze aaneenschakeling van boschrijke heuvelen, terwijl
het hoogere Kendeng-gebergte in het noorden den horizon teekent.
Yriendelijk wuiven ons een oogenblik de kokospalmen van Nagrog
toe, maar om weldra voor slechts te onherbergzamer wildernis
plaats te maken. En toch heeft de vlijt der inlanders geen enkel
hoekje, al heeft het slechts enkele voeten in het vierkant, ongebruikt
gelaten, waar humus genoeg gevonden wordt om een weinig tabak
of djagong te planten. Eindelijk bereiken wij de kampong Pa-
soeketan, wier bamboeboschjes zieh bevallig wiegelen over de
kronkelende, breede, nooit doorwaadbare Tji Djoelang, een frisschen,