
grasvlakte te komen die den kringvormigen bergrug van den
Argäpoerä scheidt e n , deze doorsnijdende, vervolgens den bergrug
te bestjj gen en te yolgen tot aan het punt waar hij met den
Argäpoerä samenhangt. Hij vond die grasvlakte, later door Zolla
g e r Tegalan Argäpoerä gedoopt, sterk begroeid met verspreide
ijemärä’s , doorsneden door beken, bevolkt door herten, in alles
het verkleinde evenbeeld der grasvlakte die hij den dag te
voren had doortogen, behalve dat hier eene menigte groote,
zwartachtige, doorgaans onregelmatige trachietblokken op den
bodem verspreid lagen. In dcze vlakte werd ook de ruïne van
een vierkant gebouwtje gezien ; zjj was reeds ontdekt door den
heer Bosch, die in de nabijheid ook een 3 meters diepen put
met steenen wanden en een horizontale verlenging in de diepte
had gevonden. Dit spoor van menschelijken arbeid was verras-
send genoeg j het was de voorbode van grootere verrassingen.
De bergrug verheft zieh uit deze vlakte met platte, boven
elkander rijzende voorsprongen, die de bestijging gemakkelijk
maakten. Hg vormt geen smallen kam, maar is breed en vlak
en heeft ook aan de buitenzijde geheel gelijksoortige voor-
sprongen, terwijl hij in de nabijheid van den Argäpoerä-top zelfs
in een zacht glooiend, met gras bedekt plateau overgaat. Maar
alvorens dit plateau te bereiken nam Junghuhn een wending
zuidwaarts, steeg in de grasvlakte af en beklom aan hare over-
zijde met weinig moeite de vlakke hoogte die hem als deArga-
poerä-top was aangewezen, en die hij tot zijne uiterste verbazing
met een krater doorboord en met rumen bedekt vond.
De krater ligt aan de oostzijde van het kleine bergplat en
doorboort het in den vorm eener kegelvormige kolk. Loodrecht
störten zieh zijne naakte wanden benedenwaarts, ofschoon op
eene enkele plaats het afdalen daarin niet onmogelijk schijnt.
De tjjd dat deze duistere afgrond verwoesting braakte, is lang
voorbij ; echter vindt men aan de noordoostzijde van het plat
nog rookende solfatara’s. De ruïnen beslaan op dit plat eene
aanzienlijke ruimte; zij zijn zelfs vermengd met de melkwit
gekleurde puinhoopen eener uitgedoofde solfatara. Waarschijn-
lijk zijn hier in den Hindoetijd, lang nadat de kraterketel was
uitgebluscht, ddn of meer tjandi’s met hunne bijgebouwen opge-
richt, die door een vernieuwde doorbraak van zwavelachtige
gassen omvergeworpen zijn, terwijl de steenen, onder den invloed
der zure dampen, verweerden en verbleekten. De hooge ouder-
dom dezer rui'nen laat zieh berekenen naar het dichte bekleedsel
van mos en gras en de zware stammen der Yacciniums en
andere Alpenstruiken die tusschen de steenen wortel schoten.
Aan eenige goetji’s of groote, uit klei gebakken en verglaasde
aarden potten, die h ie r, gedeeltelijk nog in goeden staat, in de
aarde ingegraven werden gevonden, ontleende Junghuhn voor
dit bergplat den naam van Goenoeng Goetji, om het van den
Argäpoerä in den engsten zin te onderscheiden.
Want nog hebben wij het hoogste punt niet bereikt; aan de
oostzijde der kraterkolk wordt de cirkelronde vlakte die haar
omgeeft, afgebroken, en rijst de rand des kraters op tot een
kleinen bergrug, die aan de noord- en zuidzijde in het kringvor-
mige plat afdaalt, maar aan de oostzijde met eene door verscheid
dene zacht oploopende voorsprongen gekenmerkte helling de
westzijde van het Hertendal vormt. De dus gevormde top verheft
zieh ruim 15 meters boven den G. Goetji, en is blijkbaar
het hoogste punt van het Jang-gebergte. De kruin is plat, maar
de kleine vlakte heeft in hare grootste doorsnede nog geen 10
meters. Die vlakte is in kleine Vierkante kamers afgedeeld, die
tot op eenige diepte in den bodem zijn ingegraven en die ten deele
door muren van vier ä vijf voet hoogte omringd zjjn. Ook aan de zui-
delijke en oostelijke hellingen van den kleinen bergtop rijzen zulke
ommuurde ruimten terrasvormig boven elkander. Wij hebben hier
de h o o g s t g e l e g e n ruine van geheel Java aanschouwd ‘).
Ziedaar, zoo kort mogelijk samengevat, de voornaamste waar-
nemingen door Junghuhn gedaan in het zoo aantrekkelijk en toch
zoo verwaarloosd gebergte, even merkwaardig uit archaeologisch
en zoologisch, als uit geologisch oogpunt. In Juni 1845 werd het
gebergte nogmaals bezocht door den onvermoeiden heer Bosch, dit-
maal vergezeld door den natuuronderzoeker Zollinger. Yan Maes-
san , het hoofddorp van het district Penangoengan, uitgaande, beste-
') Ju n g h u h n , J a v a I I . 1066—1086.