
R
voorwerp dat binnen hären kring of in hären omtrek gevonden
wordt. E r bestaat echter eene legende die van dezen naam een
geheel andere verklaring geeft entoch, merkwaardig genoeg, met
dezelfde lingga-zuil in verband wordt gebracht. Zij luidt als volgt.
Zekere Awoe-Awoe Langit zette zieh, ofschoon van voratelijke
afkomst, in het Kelir-gebergte, op de grens van Bagelen en
Jogjakarta, als landbouwer neder en huwde er de Njai Roro
Renganis, meer bekend onder den naam van Njai Bagelen, die
even hartstochtelijk het weven van kleedjes als hij zelf den veld-
arbeid beminde. Uit hun huwelijk sproten drie kinderen. Op een dag
dat Awoe-Awoe Langit met het vullen zijner padischunr onledig was,
vermiste de moeder twee harer kinderen, en toen zij vol bezorgdheid
hären man ondervroeg, kreeg zij tot antwoord, dat dit niet zou ge-
beurd zijn, indien zij zieh, in plaats van met weven, met hare
kinderen had bezig gehouden. Beide gingen echter de kinderen zoe-
ken en vonden ze ten laatste in de rijstschuur onder de padi bedol-
ven en gestikt. De schuld lag dus blijkbaar aan den man, die de
kinderen, die daar gespeeld hadden en in slaap gevallen waren,
niet opgemerkt en met padi overdekt had. Hevige tooneelen hadden
nu tusschen de ecbtgenooten plaats, die daarmede eindigden, dat
Awoe-Awoe Langit zieh met het eenig overgebleven kind naar
elders begaf en Roro Renganis in doffe neerslachtigheid verviel,
waaruit niets meer in staat was haar op te beuren totdat zij op
wonderdadige wijze in den hemel werdopgenomen ’). Die beschreven
zielstoestand wordt in het Javaansch uitgedrukt door het woord
p e g e l , waarvan Pagelfen of Bagelen zou afstammen. De plaats
waar de lingga-zuil ligt, wordt door de inboorlingen voor de
offerplaats van Roro Renganis gehouden.
Zonderling is het dat men de patricische geslachten in Bagelen,
die zieh door den titel van k e n t ö l onderscheiden, hoe weinig
dit ook in den samenhang der legende voegt, vaak als de afstam-
melingen van Roro Renganis voorstelt. Yolgens een meer aan-
nemelijk gevoelen zjjn de k e n t o l s , die nog in deze residentiein
*) Men wij st echter haar graf aan te Bedoek, in het distriet Tjangkreb.
Zie T. v. K. I. 1860, I. 209 ; waar hare gansche geschiedenis geheel anders
verhaald wordt.
hoog aanzien staan en daarom ook door het Gouvernement met on-
derscheiding behandeld worden, de afstammelingen der 40 mantri
domas, die eenmaal door den vorst van Demak met het bestuur
over even zoovele dorpen of districten in Bagelfen belast waren. De
overlevering weet nog al de desa’s aan te wijzen waar deze hoofden
eenmaal hun zetel hadden ').
Onzen tocht door de residentie Banjoemas beginnen wij bij
Moeara, het punt waar de Tji Djolang, de grensrivier tusschen
Banjoemas en Tjeribon, zieh uitstort in de Tji Tandoewi, de
grensrivier tusschen Banjoemas en de Preanger Regentscbappen.
Dit puntis door een rijpad verbonden met het vroeger door ons
bezochte Bandjar in laatstgenoemde residentie 2), en als wij de
Tji Tandoewi zijn overgestoken, brengt ons de voortzetting van
dit pad, nadat wij zes palen door een heuvelachtige streek en längs
eenige koffietuinen hebben afgelegd, in de desa Madoera, aan
de rivier Tji Begandjing, die zieh op geringen afstand vandaar
met de Tji Tandoewi vereenigt. Madoera met het omliggende land
werd vroeger tot Tjeribon gerekend, maar in 1830 bij het toen
pas voor Nederland verkregen Banjoemas gevoegd, om zijne grenzen
beter af te ronden. Het is nu een deel van het distriet Daja Loe-
hoer. Deze laatste naam duidde vroeger een van Banjoemas geheel
afgescheiden, aan den Soesoehoenau behoorend landschap aan,
ongeveer in omvang gchjk staande met de tegenwoordige districten
Daja Loehoer, Madjenang en Pegadingan. Met toevoeging van
den kustzoom (Tjelatjap en Adiredjä) werd dit landschap, na de
inlijving van Banjoemas, een der regentscbappen van die residentie;
het verwisselde echter later zijn naam met dien van Tjelatjap, terwijl
Daja Loehoer slechts de naam bleef van het westelijkste distriet3).
Dit distriet is zonderling samengesteld: het bevat twee in natuur-
lijke gesteldheid zeer onderscheiden gedeelten. Noordwaarts van
') A. van de Poel in T. v. N. I. 'VIII. 3. 173; K. F. Holle in T. v. I.
T. L. en Vk. XVI. 377. Vgl. boven I). I , hi. 666 noot, D. I I , bl. 224, op
welke plaatsen ten onrechte, zoo het schijnt, de titel van K e n t o 1 als uitge-
storven is voorgesteld. !) Zie bl. 337.
s) Zie D. II. 485; van Deventer, Bijdragen, II, 144; G, A. de Lange,
Geodesische triangulatie van Banjoemas, bl. 15.