
scheidt men een langwerpig vierkant, 36 voet lang, 26 voet
breed, en door een rand van twee ti drie voet hoogte omgeven.
Westwaarts van daar, nagenoeg in het midden van de kruin,
is een dergelijk kleiner vierkant met opgeworpen zijden, nog
eenige schreden westelijk een overdwarsche dam van eenige voeten
hoogte in den vorm van een borstwering, en eindelijk op het
westeinde der kruin een langwerpig vierkant van 30 bij 20 voet,
op welks midden eene verhooging rust, die zieh tot 8 ä 9
voet hoogte verheft en waarop eenige overeind staande steenen
vemjzen. Daaromheen staan boomen geplant van een hier anders
niet voorkomende soort. Deze plek wordt een a s t a n a genoemd
en schijnt werkelijk de grafheuvel te zijn van een in de oogen
der inlanders eerbiedwaardig persoon; want ied^re Soendanees
die vreemde reizigers naar deze plek vergezelt, werpt zieh hier
neder, zoo dat hij met het aangezicht schier den grond ra a k t,
en br'engt zijne gaven en gebeden ten offer.
Doch het wordt tijd dat wij naar Tji Tjoeroeg en vandaar
naar Soekaboemi terugkeeren, om thans den weg naar Tji Kembar
en Pelaboean Ratoe in te slaan. Yan Soekaboemi tot Tji Kembar
bedraagt de afstand 1 1 , van daar tot Pelaboean Ratoe 22 palen.
Het eerste gedeelte kan met een lieht rijtuig, het laatste slechts
te voet worden afgelegd. Daarentegen is het eerste, zoo men den
blik in de diepe, romantische dalkloof der in tallooze kronke-
lingen tusschen trachietblokken schuimende Tji Pelang uit-
zondert, niet bijzonder belangwekkend; het tweede daarentegen
des te schooner. Men gaat genoemd riviertje, een tak van do
Tji Mandiri, door middel eener overdekte houten brug over, en
rijdt omstreeks vier palen verder het tegen een heuvelrij leu-
nende Tji Kembar binnen, dat even net is als de meeste hoofd-
dorpen der Preanger. Van hier bereikt men weldra de TjiDjati,
de grens van het district Pelaboean Ratoe, en .dan gaat het
verder berg op berg af, tot men op eene hoogte komt vanwaar
de weg met sterke krommingen in een diep, breed dal afdaalt.
Het is het dal der Tji Mandiri, die vroolijk ruischt en spartelt
tusschen het loof van het welig geboomte dat hare oevers om-
zoomt, en waarboven zieh op vele plaatsen de schoone, waaiervormige
bladeren der lontarpalmen verheffen, die in schilder-
achtige groepen over het dal en de lagere hellingen verstrooid
zijn. Aan de andere zijde van het dal rijst in golvende lijnen
en ronde koppen de met even trotsch als ondoordringbaar geboomte
bedekte keten van het Kendeng-gebergte omhoog. Wij
dalen echter niet af in het dal, maar volgen den weg die, op
eenigen afstand van den rechterbever der hoofdrivier, over een
aantal van noord naar zuid stroomende, door evenwijdige heu-
velreeksen gescheiden zijriviertjes voert. Yan de hoogten ziet men
zieh van tijd tot tijd de kalme, vrooljjk het zonlicht weerspiege-
lende zee tegenflikkeren, en als men door de steeds woester
wordende streek den laatsten heuvelrug bereikt heeft, ziet men
de Pelaboean Ratoe (de vorstelijke ankerplaats), die aan het
geheele district en aan zijn hoofddorp hären Maleischen naam
heeft medegedeeld, aan zijne voeten uitgebreid, terwijl men de
Tji Mandiri zieh in schilderachtige bochten tusschen hare steile
oevers ziet wringen, om zieh, ten zuiden der aan het strand
liggende districtshoofdplaats, die wij nu ook weldra betreden, in
de baai uit te störten.
Over de Pelaboean Ratoe werd reeds vroeger bij de beschrij-
ving van Java's kustbeloop gesproken ’). De Europeanen noemen
haar Wijnkoopsbaai, waarvoor somtijds Wijnkoopersbaai wordt
geschreven *). Het hier wijkende, ginds vooruitspringende strand
der baai rijst aan de noord- en zuidzijde in steile, maar niet
loodrechte en meeest overal toegankelijke rotsen op, waarachter
zieh hoogere, sterk gekartelde en gespleten, met zwaar bosch
') D. I., bl. 47.
2) Den oorsprong van dien zonderlingen naam heb ik niet kunnen opspo-
ren. Ik geloof eohter dat hij niets met den wijnhandel te maken heeft, maar
aan een persoon, den Opperkoopman Jan Jacobsz. Wijnooop (zie over hem
de Jonge, Opkomst enz., D. Y., bl. XI), is ontleend. Het schijnt dan
eohter vreemd, daar die Wijnooop reeds omstreeks 1626 leefde, dat de naam
Wijnkoopsbaai op kaarten en in besohrijvingen van Java ouder dan Stavorinus
niet schijnt voor te komen; maar misschien is aan een nakomeling van ge-
noemden Wijncoop te denken. De Wijnkoopsbaai is in 1801 op last der
Indische Regeering opgenomen door Kapitein J. C. Baane, maar het resultaat
van dien arbeid i s , zoo het sohjjnt, in de archieven nedergelegd en er nooit
uit te voorsohijn gekomen. Zie Oosterling. I. 119; Kussendrager, Java. 101.