
en bouwvallige moskee die er aan paalden, zijn gesiecht. Maar
in de plaats dier moskee is eene nieuwe aan de tegenwoordige
aloen-aloen verrezen, het werk van een Indo-europeeschen
bouwmeester, den heer Wardenaar. Het is een koepelvormig ge-
bouw, aan iedere zijde geflankeerd door een ronde, 75 voet
hooge minaret, met een kwistigen overvloed van versierse-
len, nu eens aan Griekschen, dan eens aan Gothischen, dan
weder aan Moorschen bouwstijl ontleend, die aan het geheel een
zeer bont, maar toeh niet onbevallig aanzien geven. Over de
fraaie vloersteenen waarmede deze moskee geplaveid i s , heb ik
reeds elders gesproken ’). De minarets, die voor Indische gebou-
wen eene buitengewone hoogte bereiken, vergunnen een ruim
uitzicht over de läge woningen van Soerabaja, zoodat de blik
den geheelen omtrek omvatten kan.
Wij willen thans een bezoek brengen aan de wijken der
vreemde Oosterlingen, gelegen aan de oostzijde der rivier, waar
slechts weinige Europeesche woningen worden aangetroffen. Op
verschillende plaatsen zijn de beide rivieroevers door stevige
houten bruggen verbonden; de reeds gemelde Roode brug voert
rechtstreeks van de Europeesche stad naar het Chineesche kamp,
dat het aanzienlijkste deel van de oostelijke helft der stad uit-
maakt. Het strekt zieh ver längs den oever der rivier uit en
bevat een aantal flinke, van steen gebouwde huizen, wier
bewoners gedeeltelijk zeer vermögend zijn. Het kamp heeft een
fraaien Chineeschen tempel en vele groote winkels, en onderscheidt
zieh evenzeer door netheid en zindelijkheid als door bedrijvigheid.
Het Maleische kamp grenst ten noorden aan het Chineesche
en is door zijne armoedigheid en onreinheid vrij wat minder aan-
trekkelijk; maar in zijne nabijheid is een merkwaardigheid die
geen bezoeker van Soerabaja mag verzuimen te gaan zien, —
ik meen den beroemden grooten pasar, een uitgestrekte ruimte,
overdekt met talrijke op steenen pilaren rüstende daken, waar-
onder op marktdagen een eindelooze verscheidenheid van koopwaren
ligt opgestapeld, en verkoopers en koopers elkander verdringen.
Aan de Maleische wijk palen weder de buurten der Mooren
en Bengaleezen en der Arabieren. Hier zijn de straten
en wegen allen even nauw, de huizen allen even vuil, en het
voorkomen der bewoners, niet het minst van de veelal in het
wit gekleede Arabieren, in de hoogste mate morsig. In en nabij
deze wjjken treft men een verbazend aantal winkeltjes a a n ,
waarin allerlei snuisterijen, als ijzeren pannen, hangsloten, messen,
sleutelringen, paardengebitten, koperen sporen, gespen en
sirih-doozen, kleine tinnen bordjes, lederen breukbanden, beenen
braceletten, sluitmandjes, ringen, knoopen en dergelijke te koop
liggen, en die afgewisseld -worden door waroengs, waarvan vele
draagbaar e n , onder een pajoeng van nipah-bladeren, aan een
langen bamboestok bevestigd, tegen den muur van een inlandsch
huisje opgeslagen zjjn. Nergens op Java vindt men zulk een
groot aantal Arabieren bijeen als te Soerabaja. Yan de 10,000
waarop hun getal op het eiland geschat wordt, bewoont een
vijfde de residentie Soerabaja, en van dezen weder drie vijfden
de hoofdstad. Zij hebben daar in hunne wijk een eigen bedehuis,
en volgen — wat opmerking verdient, — met weinige uitzon-
deringen, de leerstellingen der Ilanefietische school '). Yoor
zoover zjj echte Arabieren zijn, stammen zij veelal uit Zuid-
Arabie en van de kusten der Roode Zee, maar de groote
meerderheid zijn mestiezen, uit Javaansche moeders gesproten.
Allen dragen echter de Arabische kleederdracht: den langen tabbaard
en den tulband om de geschoren kruin. Doorgaans zijn zij in-
halig, trotsch en onmeedoogend; hunne vrouwen hebben een
hard lot en mögen enkel des avonds en onder geleide buitens-
huis komen. Yoor den handel bezitten zij veel geschiktheid, en
sommigen hebben zieh daardoor een groot vermögen verworven 3).
Ten oosten en noorden van de wijken der vreemde Oosterlingen
vinden wij weder een groot aantal inlandsche kampongs,
die door de Pegirian in twee groepen verdeeld en door een
paar bruggen over die rivier met elkander verbonden worden.
De woningen in deze kampongs hebben allen pannen daken, ten
gevolge eener, den 22sten Jan. 1861 door den Gouverneur-Generaal
') Ygl. D. I., bl. 360.
") Hageman in T. v. N. I. 1859 , I. 20 v.