
dat zieh naast de met water gevulde gleuf uitstrekt, tot pad
kiezende, hären loop van Tjoeroeg tot aan de doorbraak
volgt. Met volkomen regelmatigheid staan de lagen, afwis-
seiend uit zandsteen en klei bestaande, maar ten innigste met
elkander vereenigd, in bijna verticalen stand als naast elkander
geplaatste planken, een merkwaardig voorbeeld eener als
omgekantelde formatie, waarbij de vlotten om zoo te zeggen op
het hoofd staan. Ofschoon wij de geologische verklaring van dit
zonderling verschijnsel aan meer bevoegden moeten overlaten,
levert het zulk een indrukwekkend natuurtooneel o p , dat wij gaarne
de moeilijkheden trotseeren, die aan het afdalen naar het diepe ri-
vierbed verbonden zijn, te meer dewijl wij de kans hebben van onze
moeite ook nog door een rijken oogst van in de rivier levende
schelpdieren beloond te zien *). Ook ligt hier, maar op een moei-
lijk te vinden en niet zonder gevaar te bereiken punt, een ba-
toe toelies of beschreven steen , dien de heer Wilsen, wien wij er
een afbeelding van verschuldigd zijn, welke hij echter zelf „zeer
onvolkomen* noemt, naar de naastbij gelegen desa „batoe toelies
van Tji Tapen“ genoemd heeft. Het rotsbrok dat de inge-
sneden figuren draagt, is 24 meters breed en nagenoeg even
hoog. Het benedendeel bestaat \ tot een hoogte van vijf meters,
uit grofkorrelige trachiet; het overige is een conglomeraat van
groote en kleine trachietstukken, door koolzure kalk verbonden,
en doet hier en daar aan druipsteenvorming denken. Het geheel is
door dichten plantengroei omsponnen. Het benedendeel is bezaaid
met inkervingen van menschenhand, zonder eenige orde dooreen
geworpen. Sommige figuren schijnen ruwe menschelijke gestalten
te zijn, andere wekken het vermoeden van letterteekens te we-
zen, tot een nog onbekend alphabet behoorend. Ofschoon de
steen reeds in 1857 bekend was, blijkt mij niet dat hij tot
dusver het voorwerp van nader onderzoek is geweest *).
Yan Tjoeroeg in het dal der Tji Djolang voert een berg-
pad, te voet of te paard bruikbaar en 12 k 15 palen lang, naar
de voormalige indigofabriek bij Paboearan in het dal der Tji
>) Zie daarover Junghuhn, Java, III. 40. — 45.
s) Wilsen in T. v. L T. Ld. en. Vk. VI. 58.
Sangaroeng. Yandaar kunnen wij ons öf rivieropwaarts naar Koe-
ningan, öf rivierafwaarts naar Tji Ledoek begeven. Yan beide
plaatsen vinden wij gemakkelijke ons reeds bekende wegen, om
naar Tjeribon terug te keeren. Wij moeten thans nog het meest
bekende en het meest bereisde middendeel der Residentie be-
zoeken, dat van de hoofdplaats tot Karang Sambong op de
Preangergrens door den grooten postweg overdwars gesneden
wordt.
Wij volgen dien weg en rijden westwaarts door de vruchtbare,
dicht bebouwde en verbazend volkrijke vlakte, eerst naar Te-
ngah Tani, ook Loewar Kota genoemd naar het district waarvan
zij de hoofdplaats i s , en vandaar naar eene andere districtshoofd-
plaats, Ploembon geheeten, 7£ paal van de stad Tjeribon ver-
wijderd en bekend door de suikeronderneming Soerawinangon,
die hier een aanplant heeft van 400 bouws. Een zijweg van
9f paal gaat van Ploembon zuidwaarts naar Mandi Rantja,
mede de hoofdplaats van een gelijknamig district, en gelegen
op eene hoogte van ongeveer 330 meters op de noord-oostelijke
helling van den Tjerimai. Daar e r, behalve een in het bosch
liggend Hindoebeeld l) , van welke soort van merkwaardigheden
wij voorloopig genoeg hebben, niets bijzonders gevonden wordt,
laten wij dien weg liggen en rijden door naar Palimanang, 3£
paal verder aan den postweg, en de hoofdplaats van het weste-
lijkste district der afdeeling Tjeribon, vroeger tot Madjalengka
gerekend 2). Palimanang is eene gewichtige plaats en verdient
dat wij er eenige oogenblikken verwijlen.
De bevolking van Tjeribon werd vroeger, even als die van
Banten, voor zeer onrustig en woelziek gehouden. In beide resi-
dentien was dit aan dezelfde oorzaak toe te schrijven: den onwil
van vorsten en grooten, wier invloed op de bevolking onbereken-
baar is, om zieh te schikken in het verlies van hun gezag bij
de opheffing van het voormalige sultansbestuur. Hog in 1818
werden Palimanang en de aangrenzende Madjalengkasche districten,
>) Wilsen in T. v. J. T. Ld. en Vk. IV. 491.
2) Zie blz. 107.