
nig. Wat er het meest de aandacht trekt is de bevolking, die
in voorkomen, taal, kleeding, gewoonten en maatschappelijken toe-
stand zeer van de gewone Javanen verschilt ; want wij bevinden
ons hier in het hart der streken die door de Madoereesche volk-
planters zijn ingenomen.
Valt het reeds in Pasoeroean in het oog dat een belangrijk
deel der bevolking uit Madoereezen bestaat, veel sterker treft
ons dit verschijnsel in Probolinggo, waar althans de vruchtbare
strandvlakte zieh schier geheel in handen dezerimmigranten bevindt,
en voor het kleine aantal Javanen niet veel meer dan eenige
woeste bergstreken zijn overgebleven, waar zij in den gâgâbouw
een armelijk bestaan vinden. In Pasoeroean heeft het gemeente-
lijk grondbezit de overhand gekregen, maar in Probolinggo hebben
de Madoereesche grondbezitters, met enkele uitzonderingen,
zieh hunne individueele en erfelijke rechten op den geoccupeer-
den grond niet laten ontnemen. De eerste immigranten, die de
schoone bouwgronden in de vlakte, welke zij verlaten vonden, in
bezit namen en onder elkander verdeelden, hebben hunne uitslui-
tende rechten ook tegenover hunne opvolgers weten te handha-
ven; wel is het hunne taktiek geweest om jonge en behoeftige
Madoereezen aan te moedigen om tot hen over te komen,maar
niet om ze in hun landbezit te doen deelen, maar om van hunne
diensten gebruik te maken. In enkele gevallen mögen deze door
den afstand van een stuk grond vergolden zijn ; in den regel
bestaat het loon slechts m een deel van de opbrengst. De grond-
eigenaars, al bezitten zij gewoonlijk slechts perceelen van mati-
gen omvang, dragen, tegenover hunne onderhoorigen of dienstbaren
, den naam van Kapala of Hoofd. Ook de cultuurdiensten
hebben zieh naar deze verhouding moeten regelen. Zij die daartoe
zijn aangewezen en geen velden bezitten, planten op de gronden
hunner Kapala’s , en het plantloon wordt gelijkelijk verdeeld tusschen
den eigenaar en den planter. De Madoereezen hebben
dorpshoofden van hunne eigen natie, maar de hoogere inland-
sche ambtenaren, door het Gouvernement over hen gesteld, behoo-
ren doorgaans tot de Javaansche aristocratie.
Zij die in den bloeitijd van het cultuurstelsel, toen onder de
Javanen het gemeentelijk grondbezit overal regel was geworden,
het onbezorgde leven der Javaansche bevolking hadden gadesla-
gen, en niet nagedacht over de gevolgen, wanneer, bij de snelle
toeneming van haar cijfer, de aandeelen te veel werden gesmal-
deeld en het terrein voor nieuwe ontginningen steeds schaarscher
werd, achtten die toestanden onder de Madoereezen drukkend
voor hen die van eigen akkers verstoken waren. Toch konden
zij niet ontkennen, dat in den Oosthoek, bij minder gelijkheid,
bij meer verschil in stand, de cultuur intensiever, de voortbren-
ging van rijkdom sneller, de energie en arbeidzaamheid der bevol-
king grooter waren. Toen nu, bij de inkrimping van het cultuur*
stelsel, de vrije arbeid overal veld won, bleek het duidelijkdat
die veel beter paste in den maatschappelijken toestand der Madoereezen
, dan in dien welke, met uitzondering der Yorstenlanden, in
alle door Javanen bewoonde residentiën de overhand gekregen had.
De Madoereezen zijn meer zelfstandig, minder gedwee, minder
onderworpen dan de Javanen; of het echter waar is , wat
men beweert, dat diefstal en manslag menigvuldiger onder hen
voorkomen, zou slechts door statistieke gegevens kunnen uit-
gemaakt worden, en ik geloof niet dat wij die in genoegzame mate
bezitten. In allen gevalle kan ik mij niet herinneren van georga-
niseerde ketjoe-partijen onder de Madoereezen gehoord te hebben *).
Om de zuidelijke afdeeling van Probolinggo, Loemadjang, te
bezoeken, keeren wij längs den postweg terug tot het punt
waar, tusschen Probolinggo en Dringoe, een rijweg zuidwaarts
afslaat, die ons, nadat wij 19* paal hebben afgelegd, te Kelakah
brengt. De weg loopt in het district Probolinggo door vlak, met
sawahs bedekt terrein tot een weinig voorbij den post Letjes,
acht palen van de hoofdstad, komt daarna met een bocht oost-
waarts aan den 3 | paal verder gelegen post Malasan (vroeger
Drandang) in het district Dringoe en overschrijdt een weinig
*) Men vergehjke hier Rengers, Dagboek, in Bijdr. 1846, W. 265 v. ; Rigg,
in Journal o. t. Ind. Archip. II. 357 v. j Brnmund in T. v. R. I. 1859, I.
54 ; van Gelder, Besohrijving van Java , IV. 64 ; Aardrijksk. en Stat. Wdbk.
v. R. I., art. Suiker, bl. 570; Indische Gids, 1880, I I , bl. 677—680; en
wat den landbouw betreft Bleeker, in T. v. R. I. 1849, I I , bl. 119 en 123-
voorts Deel I van dit werk, bl. 309, 349, 650, en D. I I , bl. 502.