
grens tusschen Losari en het Koeningansch district Tji Awi
«Gebang plotseling uit de vlakte oprijzen; zieh, met eene hoogte
van 200 a 250 voet, nagenoeg evenwijdig met het strand, tot in
Tagal uitstekken, en vroeger de scheiding vormden tusschen het
meer en de zee. Die heuvelrug levert in menigvuldige, vaak
goed bewaarde overblijfselen van schelpdieren, die in een con-
glomeraat van verharde, blauwe strandmodder aan zijne noor-
delijke helling worden gevonden, het onwraakbaar bewijs, dat hij
eenmaal door de zee werd bespoeld *).
De Tji Sangaroeng vervolgt nu hären kronkelenden loop oost-
noordoostwaarts door de vlakte van Losari, tot zij bij Tji Ledoek
zieh vereenigt met de Tji Djankelok, die het oostelijkst deel van
Koeningan besproeit e n , na ook door een smalle kloof in de Koe-
ningansche heuvelen te zijn heengebroken, de grens tusschen het
Tjeribonsehe en het Tagalsche Losari vormt, totdat zij te Tji
Ledoek die taak aan de Tji Sangaroeng overdraagt.
Yoor de scheepvaart heeftdeTji Sangaroeng geen waarde; zelfs
waar de postweg haar snijdt, is haar zandig, wijd uitgespoeld
en 15 tot 20 voet beneden de doorsneden vlakte diep bed in
den drogen tijd zoozeer van water beroof'd , dat de rijtuigen er
door koeli's doorheen worden getrokken, en het meestal droog
liggende rivierbed, omdat de boorden heinde en ver met doorn-
bamboe begroeid zijn, door de bevolking als gemeenschapsweg
gebezigd wordt. In den natten moeson daarentegen is het bed
niet slechts geheel gevuld, maar overschrijdt het water aanmer-
kelijk de oevers s). In dien tijd is de rivier een drietal uren
opwaarts voor prauwen bevaarbaar.
Eene andere merkwaardigheid der Tji Sangaroeng, die zij
echter met vele andere riviertjes in deze streken gemeen heeft,
is dat hare bedding, bijna tot aan hare bronnen toe, is opgevuld
met ontzachlijke trachietblokken, die somtijds de zonderlingste
vormen hebben. Door het gebruik der bedding als weg is de
■) Krajenbrink in T. v. H. I., TIII. 1. 55. vv. De kaart en plaat die bij
deze beschrijving der Tji Sangaroeng behooren, ontbreken in mjjn exemplaar
van het Tijdscbrift, en evenzeer in dat der Akad. Biblioth. te Leiden.
s) Junghuhn, Java. II. 601; Wilsen in T. v. I. T. L. en Yk. IY. 148.
bevolking met die steenen bekend, en als hunne gedaante aan
eenig in hare oogen eerbiedwaardig voorwerp herinnert of ze door
het water naar eenige in aanzien staande of verdachte plaats
zijn gevoerd, verbindt er zieh voor den Soendanees het denkbeeid
aan van een geheimzinnige, bovenaardsche macht. Het
landschap te midden waarvan die steenen worden aangetroffen,
heeft dikwijls op zieh zelf reeds iets huiveringwekkends. De diep
ingesneden bedding, het ondoordringbare bamboebosch, de hier
en daar opschietende reusachtige boomen, de schelle kreet van
gevreesde dieren die zieh in de wildernis laat hooren, vervullen den
bijgeloovigen inlander met een mysterieusen angst, die'hem be-
scherming doet zoeken bij de hoogere machten, die zulke steenen
voor zijne verbeelding vertegenwoordigen. Merkwaardig is
het, dat hij nog heden bij voorkeur die steenen vereert, wier
vorm hem den lingga of de joni, de Symbolen der voortbren-
gende natuurkracht herinnert. Steenen die zekere vermaardheid
erlangd hebben, worden gaarne bij den aanleg eener nieuwe desa
daarheen overgebracht, om begraven te worden onder den warie-
ngien of tamarindeboom die op de aloen-aloen wordt geplant.
Op vele andere plaatsen in Koeningan vindt men dergelijke
steenen opeengestapeld in de schaduw van den boom die altijd
het midden der aloen-aloen versiert. Zij zijn dan omgeven door
een hekje van bamboe of steen, en doorgaans hebben zij in de
oogen van den Europeaan zoo weinig opmerkelijks, dat hij niet
licht op het denkbeeid zou komen daarin een voorwerp van re-
ligieuse vereering te begroeten, indien niet de steeds daarom
heen gestrooide versehe bloemen de hand van den offeraar
verraadden ‘).
Yan Losari gaat een weg van 7 1 paal lengte längs den lin-
keroever der Tji Sangaroeng over Sidaresmi naar Tji Ledoek.
Van Tji Ledoek naar Tji Awi Gebang bedraagt de afstand
15 palen, waarvan nog ongeveer een derde door de eentonige
vlakte, het overige, nadat de beschreven heuvelrij overschre-
den is, door de meer afwisselende landschappen van de af-
*) Wilsen, t. a. p. 147, 149.