
aan of nabij den weg de reeds vermelde dorpen Bilawi (Blawi,
Blaweh) en Pedangdangan.
Beneden het punt waar de Ngawen zieh afzondert, maar boven dat
waar de groote weg van Sidajoe naar Gresik de rivier snjjdt, ligt nog
een andere groote desa, Mädjäpoerä geheeten. Zij strekt zieh aan
een noordwaartsche bocht wel een half uur gaans längs de rivier
u it, en de inlandsche woningen zijn er met eenige Chineesche
vermengd. Mädjäpoerä behoort met Ngadibäjä en Gedang tot de
belangrijkste handelsplaatsen aan de Solo-rivier. De talrijke zeil-
prauwen die aan de bevolking dezer dorpen behooren, onder-
houden op haar een levendig verkeer *).
Wij keeren na deze uitweiding, die ons tevens met het binnen-
landsch gedeelte van het regentschap Sidajoe heeft bekend ge-
maakt, naar Ngawen terug, om de reis naar Gresik te vervolgen.
Onze weg voert nu ruim vier palen ver over dat deel der delta
dat zieh tusschen de Kali Ngawen en de hoofdrivier uitstrekt
en waarop ook Mädjäpoerä gelegen i s , en biedt ons het gezicht
op eene afwisseling van desa’s , waaronder het voor omstreeks
30 jaren aangelegde Kemangi, van rijstvelden, moerassen en visch-
vijvers. Een halven paal voordat men aan de Solo-rivier komt,
ontmoet men het reeds vermelde Boenga, dat thans nog slechts
eenig belang heeft als distriotshoofdplaats van Bengawan djero,
maar tot 1826 mocht bogen op het bezit eener rjjks-scheeps-
timmerwerf, en tot 1867 hoofdstapelplaats was van het ten behoeve
der Regeering gekapte hout 2). Na de rivier, die ook op dit
punt, uit hoofde der aanzienlijke breedte en läge, moeras-
sige oevers, niet overbrugd is, met een pont te zijn overgezet,
komen wjj aan het poststation Sembajat, waarnaar hetbeneden-
einde van den stroom soms Kali Sembajat genoemd wordt. Bij
deze plaats ontlast zieh weder een deel van haar water door de
Kali Poetjoek, wier naam vervolgens in dien van Kali Miring
overgaat, of ju iste r, die zieh later in het kustriviertje Kali
') ßoorda van Eysinga, Ld. en Yk. III. 3. 201; Hasselman, T. v. U. I.
1866, I I. 222.
") Aardr. en Stat. Wdbk. a rt. Boenga; Cordes, de Djatibosschen op Java,
blz. 218, 225 v ., 253; Staatsbl. 1867 , n° 54.
Miring uitstort. Dit riviertje moet als de zuidgrens der delta van
de Solo-rivier beschouwd worden; wjj zagen reeds dat het even
voor zijne uitwatering in zee nog de Kali Bilawi opneemt, hier
Kali Mapjar geheeten.
Het is hier de plaats om nog eenige oogenblikken te verwijlen
bij de gesteldheid van den mond der Solo-rivier, eene zaak van
overwegend belang voor de voortdurende bevaarbaarheid der
straat van Madoera, meer bepaald van den westelijken toegang
tot de reede van Soerabaja of het zoogenoemde Westgat. Het
is namelijk in de laatste jaren meer en meer gebleken, dat de
reeds in het eerste Deel ') vermelde werken tot verlegging van
den mond, waarvan de resultaten aanvankelijk zeer geprezen
■werden, volstrekt ontoereikend zijn om het verder bederf van
bedoeld vaarwater te voorkomen. Dit heeft tot nieuwe overwe-
gingen en nieuwe plannen geleid, doch tot nog toe is de Regeering
voor de groote kosten teruggedeinsd. Thans echter zijn op
de koloniale begrooting voor 1882 de noodige gelden voor de uit-
voering van het doelmatigst geachte plan uitgetrokken. Om van
den toestand en het ontwerp tot verbetering een denkbeeid te
geven, kan ik niet beter doen dan hier een uittreksel uit de
Memorie van Toelichting in te lasschen.
„In de koloniale verslagen der laatste jaren is mededeeling gedaan
van de onderzoekingen welke de Indische Regeering heeft doen instellen
naar de middelen om verbetering te brengen in den ongunstigen
toestand van het vaarwater in den noordelijken ingang van Straat
Madoera (het zoogenaamde Westgat van Soerabaja). Terwijl dat vaarwater
vroeger längs Oedjong Pangka en den wal van Sidajoe liep,
is het in den loop dezer eeuw meer en meer oostwaarts, naar de zijde
van den Madoerawal, opgedrongen. Nadat in 1843, naar aanleiding van
een waargenomen verondieping, het vroegere vaarwater door den
luitenant ter Zee M. H. Jansen was opgenomen, werden tot behond
daarvan verschillende middelen in overweging genomen. Naar aanleiding
daarvan werd in 1853 de uitwatering der Solo-rivier in noorde-
lijke richting verlegd, nadat in 1847 het tegenwoordige, toen nieuwe
vaarwater, en nu reeds weder onder den naam van „het oude vaarwater“
bekend, in gebruik was genomen. Het gevolg daarvan was,