
half voet diep eu met helder water gevuld ia. E r is geen middel
om in het godshuis te komen zonder dien vijver te doorwaden,
en niemand kan zieh dus aan de verplichting onttrekken om het
heiligdom alechta met gereinigde voeten te betreden, of hij
moest zieh, gelijk Europeeaehe bezoekera soms doen , op de schou-
ders van een atevigen inlander door het water laten dragen. Aan
beide zijden ia de moskee geflankeerd door open gebouwen, be-
stemd voor de gamelan sekaten, die in de maand moeloed met
veel pleehtigheid hierheen wordt gebracht, om er zeven dagen
lang, ook gedurende den na ch t, bespeeld te worden '). ln den
avond van het moeloedfeest, dien wij den avond vöör het feest
zouden noemen — maar de Moslem begint den dag met zonson-
dergang — wordt in dit gebouw door een groot aantal priesters
een plechtige dikir gehouden. Zij verzamelen zieh vooraf in het
voorportaal, waar zij, op rnatjes gezeten, door eene dicht opeenge-
drongen Bchaar van nieuwsgierigen, mannen, vrouwen en kinderen,
begluurd worden. De meisjes schijnen dien avond meer dan ge-
wone vrijheid te genieten: „spectatum veniunt, veniunt apecten-
tur ut ipsae.“ Ook de lokkende gebaren en verleidelijkeblikken
van de taledeks worden er niet gemiat, en het bewijs wordt maar
al te zeer geleverd, dat ook op Java bij feestelijke gelegenheden,
die groote samenacholingen van personen van beiderlei sekse met
zieh brehgen, in weerwil zelfa van het godsdienstig karakter der
samenkomat, de tucht en de eerbaarheid vaak maar al te zeer
vergeten worden 2).
Op den dag die op de dikir moeloed volgt, maar ook even-
zeer op de beide andere garebegs, is de aloen-aloen het tooneel van
een ander druk en levendig schouwapel, dat op aoortgelijke wjjze
ook te Soerakarta wordt vertoond, maar toch in het nog veel
meer dan de zuateratad aan oude gewoonten en ceremonien ver-
alaafd gebleven Jogjakarta iets vermakelijks en onweerstaanbaar
lachwekkends heeft, dat te Soerakarta, waar de troepen meer op
Europeeache wijze gekleed zijn, niet in die mate wordt aange-
troffen. Het is een groote parade der vorstelijke staatsietroepen,
■) Zie D. I, bl 470.
a) Bogge, t a. p.; v. Hoevell, Uit het Indische leven, hl. 205—212.
die van heinde en ver duizenden toeachouwers lokt. Reede met het
aanbreken van den dag loopen de pradjoerits in hunne eigenaardige
monteeringen op de aloen-aloen te hoop, om zieh ieder onder
zijn vaandel te scharen, en in statigen optocht begeven zieh ook
de rijksbeatuurder, de toemenggoenga en kliwons, met hunne
gamelans en pajongs en hunne met pieken gewapende volgelin-
gen, naar dit plein, waar alles in de vereischte orde wordt gerang-
schikt. Later op den dag, ala de Sultan, vergezeld door den
Resident en omringd door zijne vrouwen en hofbeambten en de
aanzienlijkste Europeanen ter hoofdplaats woonachtig, in de bang-
sal witáná (wat dit is zullen wij aanatonda zien) op zijn dampar
of vorstelijken zetel zal hebben plaata genomen, moeten die
troepen voor hem defileeren. Deze pleehtigheid levert den Euro-
peaan die het geluk heeft tot de bangaal witäna te worden
toegelaten, de schoonate gelegenheid om de krijgalieden van den
Sultan in al den luister hunner uitrusting en al hunne krijga-
haftigheid te bewonderen. De Soldaten, drie ä vierduizend in
getal, zijn in verschillende afdeelingen verdeeld, waarvan elk hare
officieren, haar vaändel, hare eigene kleeding, alsmede twee
tamboers en twee pijpers heeft. Terwijl op deze instrumenten
een lang verouderd marschje wordt gespeeld, treedt een Javaansch
officier vooruit, gehuld in gelen rok en groene broek, met groote
zwarte laarzen aan de beenen, een driekanten hoed, waarop een
groote bloemruiker de plaats van een pluim inneemt, op het
hoofd, een breeden , ronden sabel in de hand, en een grooten,
groenen bril op den neus. Ala hij den troon nadert, verändert
hij zijn stap in een potaierlijken dans, met vreemde wendingen
en draaiingen van het lichaam, en vóór den Sultan aangekomen
begroet hij den Yorst met de wonderlijkste sprongen en grimassen,
waarna hij zieh al tandakkende verwijdert. De manschappen die
hem volgen, hebben pieken in plaata van een sabel, en missen
alleen den bril, maar evenaren hem overigens in hunne kleeding,
zoowel als in de kunat van hun lichaam en leden op de zonder-
lingste wijze te verwringen. Op dezelfde wijze volgen andere
benden, nu eens met krissen, zwaarden en Schilden, dan eens
met pieken en geweren gewapend, nu eens meer op Javaansche,
III. «