
eene opening heeft gebroken, die later door menschenhanden tot
eene omstreeks 30 voet breede en 10 voet hooge rotspoort is
verwijd. Boven die opening vormt zij als het ware eene natuur-
lijke brug, die op het smalste punt niet veilig kan betreden
worden door wie licht aan duizeling onderhevig zijn. Om de
poort heen yerheft zieh zwaar geboomte, maar als men de
spieet doorgaat staat men plotseling aan het strand en wordt
men verrast door het gezicht eener schoone baai, waarvan
de oevers door half yerweerde trachietmassa’s gevormd zijn. In
de poort ligt een steen waarop de inlanders offeren, opdat hunne
ondernemingen gezegend zijn. Eene dergelijke maar kleinere poort
wordt aan denzelfden weg eenige minuten verder aangetroffen.
De weg die tusschen Tawieng en Pasaoeran wegens de sterke
golving hier en daar tot 30 voet diep in den bodem is ingekapt,
wordt weder vlak als men laatstgenoemde plaats voorbij is. Ook
loopt hij hier weder onmiddellijk längs het met de witbloemige
Bakoeng ’) rijk getooide strand. Bij Tjarita verliest men echter
de zee uit het oog; maar men wordt rijkelijk schadeloosgesteld
door de heerlijk bebouwde vlakte die de weg middendoorsnijdt,
en die ten noorden begrensd wordt door de tallooze klappers
waarin Tjarita verscholen ligt, ten westen door een strandbosch
van de zee gescheiden is, ten oosten in de met wilde vegetatie
getooide hellingen der läge voorbergen van de daarachter tot de
wolken oprijzende toppen Asapan en Kokosan overgaat, en zuid-
waarts den reiziger onder de palmen en vijgeboomen van het
vriendelijke Tji Ringin den eindpaal van zijn tocht doet begroeten.
Tji Ringin maakt op alle reizigers die het bezoeken, een aller-
aangenaamsten indruk. De Regent en de weinige Europeesche
ingezetenen wonen rondom eene aloen-aloen, die door keurige
netheid en fraaie beplanting uitmunt. Het is eene ruime, nage-
noeg vierkante vlakte, waarover eenige prächtige boomen in dier
voege verspreid zijn, dan men overal het geheel kan overzien,
en waaraan eenige eenvoudig maar smaakvol ingerichte woningen
palen, die door tuinen en erven van elkander gescheiden zijn.
In een hoek van het plein ligt het sedert 1875 niet meer bezette 3)
') Crinum Asiaticum. ■) Kolon. Yersl. 1876. 39.
fortje, waarvan de geheel met gras bekleede aarden wallen de
daarbinnen gelegen kazerne geheel voor het oog plachten te
bedekken. Ook de gevangenis, die mede aan dit plein gebouwd
is , onderscheidt zieh bijzonder günstig door hare zindelijkheid en
goede luchtverversching. De aloen-aloen met alle daaraan palende
gebouwen is van alle zijden ingesloten door hoog en dicht geboomte,
zoodat zij zieh voordoet als ware zij te midden van het bosch
gelegen. Yroeger bevond zieh hier in den tuin van den Assistentresident
eene merkwaardige verzameling Javaansche beeiden,
doch het is reeds elders door mij opgemerkt, dat zjj naar het
Museum van het Bataviaasch Genootschap overgebracht is *).
De Europeesche wijk is van de inlandsche kampong gescheiden
door het riviertje Tji Ringin, waarover een overdekte brug
is geslagen. Die kampong is bewoond door landbouwers en vis-
schers. Zij onderscheidt zieh door niets bjjzonders, behalve dat zij
doorsneden wordt door een breeden weg, die van de brug naar het
strand voert, ’t welk hier eene bijzonder goede gelegenheid voor de
vischvangst aanbiedt, omdat het veel minder dan verder noord-
waarts tot Anjer door riffen omzoomd is , zoodat de dorpelingen
hunne prauwen zonder moeite of gevaar in en uit zee kunnen
brengen. Tji Ringin dankt dan ook zijne welvaart voor een
goed deel aan de visscherij. Aan het strand is een koepel gebouwd,
waaruit men een schoon gezicht op de zee geniet,- terwjjl er de
.geringe overblijfselen van het grootere door Daendels gebouwde,
maar door de Engelschen vernielde fort aan steeds verder om zieh
grijpende verwoesting zijn prijs gegeven.
Tji Ringin is de hoofdplaats van het uitgebreide Wester-
regentschap, dat zieh uitstrekt tot aan het zuiderstrand en ook
het vroeger reeds vermelde schiereiland Oedjong Koelona), den zuid-
westhoek van Java, en het daartegenover liggende, 72 vierkante
palen groote, geheel met bosschen bedekte en slechts tijdelijk
door visschers bewoonde Prinsen-eiland of Poelo Pana'itan om-
‘) Dl. II. 148.
5) Dl. I. 23. Oedjong Koelon iS, volgens van Hasselt, Ind. Mag. II. 2. 90,
bij de inlanders de naam van het geheele schiereiland, terwijl Java’s eerste
p u n t, gewoonlijk op onze kaarten Tandjong Koelon geheeten, bij hen den
naam draagt van Tandjong Gedd. Zie ook Bik in T. v. T. L. en Yk. XVI. 266.