
dingan, naar Adjibarang in het regentschap Banjoemas (23 J paal).
Dit is een belangrijke plaats, gelegen aan de Kali Tadjoem, een
zjjtak der Serajoe-rivier, te midden van uitgestrekte sawahs. Zij
is de hoofdplaats van een gelijknamig district, en is door groote
wegen noordwaarts met Boemi Ajoe in Tegal, oostwaarts met
Poerwäkertä verbonden. Eerstgenoemden weg, die over den
westelijken voet van den Slamat loopt, leerden wij reeds vroeger
kennen tot nabij het punt waar hij bij Kranggan de Banjoetnasche
grens bereikt '). Hij loopt vandaar verder door eene schoone,
volkrijke, met rijstvelden bedekte vlakte, besproeid door de Kali
Kawang, een zijtakje van de Tadjoem, dat door zijne bevallige
kronkeliDgen het landschap verlevendigt en telkens door den
reiziger moet worden overgestoken. De scboonheid der ligging van
Adjibarang en de goede inrichting van zijn pasanggrahan, zoowel
nls het heerlijk uitzicht dat men van een heuvel in diens nabijheid
geniet, worden zeer geprezen. Bezoekers van deze plaats gaan
gewoonlijk ook de op een paal afstands gelegen Selä belah, „de
gekloofde of gespleten rots“, bezien. E r is daarin den bodem een
onpeilbaar diepe spieet, ongeveer 40 voet lang en tien voet breed,
wier wanden uit afgebroken steenen en scherpe rotspunten gevormd
zijn. Aan deze, waarscbijnlijk door een aardbeving gevormde kloof
is de herinnering verbonden, dat de Javaansche hoofden, die Banjoemas,
eer het Gouvernementsland werd, namens de Torsten
bestuurden, niet zelden personen die iets misdreven hadden of
hun hinderlijk waren, in stilte lieten opvatten en, met de han-
den tegen het lijf gebonden, in deze spieet werpen, om er een
jammerlijk uiteinde te vinden ■).
Een weg van mindere klasse gaat van Adjibarang zuidwaarts
naar Djati Lawang, hoofdplaats van het district Djamboe (1 2 |
palen). De weg volgt het dal van de Tadjoem, die zieh een
doortocht heeft gegraven door de kalkheuvelen ten zuiden van
Adjibarang, maar komt, een weinig voorbij de haiverwegen gelegen
desa Djamboe, die aan het district hären naam heeft ge-
geven, maar thans onbeduidend is, op nieuw in de vlakte.
*) Boven, bl. 363.
2) T« v. N. I. 1855, II. 251,1860.1 .176; d’ Ahneida 3 Life in Java, II# 245 v#
Hier ligt Djati Lawang, eene groote desa, wier rijstvelden he-
sproeid worden door de Tadjoem, welke rivier, na hären loop
nog een eindweegs oostwaarts met sterke kronkelingen te hebben
voortgezet, zieh op de grens der districten Djamboe en Adiredjä
met de Serajoe vereenigt. De Tadjoem heeft bij de samenvloeiing
eene breedte van 450 voet. De weg van Djati Lawang over Patik
Rädjä naar Poerwäkertä nadert tot zeer dicht aan dit punt bij
Babakan, eu is vandaar door een 2£ paal langen dwarsweg, die
bjj Tjindaga over de Serajoe voert, verbonden met den post
Sampang, dicht bij de desa Djemblem, aan den grooten weg
van Banjoemas naar Tjelatjap. De afstand van Djati Lawang tot
Sampang bedraagt 6£ palen.
■Wij volgen nu den grooten weg, die eerst in zuidwest-, dan
in meer zuidwaartsche richting, nu dichter bij, dan verder ver-
wijderd van den linkeroever der naar zee kronkelende Serajoe,
de vlakte van het stranddistrict Adiredjä over een afstand van
9 palen doorloopt, aleer hij Adipälä, de hoofdplaats van het ge-
noemde district, die ook zelve vaak Adiredjä genoemd wordt,
bereikt. Deze plaats was in den bloeitijd van het cultuurstelsel
een middelpunt van de kaneelcultuur. Zij was door kaneeltuinen
omgeven, die zieh ook längs een groot gedeelte van den weg
vanhier naar Tjelatjap uitstrekten, en bezat een fabriek voor de
bereiding van het product'). Bij de intrekking der kaneelcultuur in
1865 zijn de daarvoor gebezigde gronden aan de bevolking
teruggegeven.
De weg van Adiredjä naar Tjelatjap is 1 3 | paal lang en aan
beide zijden met djati boomen beplant2), zooals dat längs vele
wegen in deze, overigens geene djati-bosschen bezittende residentie
het geval is *). Deze geheele weg gaat door vlak, op vele plaatsen
moerassig lan d , waarin bosch en allang-allangvelden omstreeks
de weinige en kleine desa’s met rijstcultuur afwisselen, op geringen
afstand van- en evenwjjdig met het strand der Schild-
paddenbaai. Op 2 f palen van Adiredjä moet men de Serajoe weder
*) Aardr. eil Stat. Wdbk. art. Adiredjo; Teysmann ia H. T v S I
VIII. 225.
2) Teysmann in N. T. v. H. I. VIII. 225. 3) Ind. Archief. IV. 131.