
Java zijn, indien niet de heerlijke Kawi-helling, met haar koel
klimaat, hären van tallooze diepe ravijnen doorsneden bodem
en hären overvloed van levend water, aan de woeste natuur over-
gelaten en van bevolking en gemeenschapsmiddelen nagenoeg
geheel verstoken was. Duizenden bouws van een voor den aan-
plant van koffie bij uitnemendheid geschikten bodem liggen daar
onbebouwd ; zij zouden, evenals de woeste streken van Loedäjä,
den arbeid der bevolking door ruime oogsten kunnen beloonen,
terwijl de koffiecultuur nog steeds in Blitar in de vlakte gedreven,
bij schrale opbrengst hoogst drukkend voor den Javaanschen
landman is ‘). In de laatste jaren heeft echter eerst de vrije
tabakscultuur en vervolgens de uitgifte in erfpacbt van onder-
scheiden perceelen voor de teelt van tabak en koffie in dien
toestand eenige verbetering gebracht.
Naar het hoofddorp Wlingi voert van Blitar een weg over
Garoem en Taloen, in alles lang 14? palen, en door .een zijtak
met Papoh verbonden. Wlingi ligt op eene hoogte van 298
meters; men heeft er de kruin van den Kawi in het noordoosten
en die van den Keloet in het noorden, en hespeurt er slechts
weinig van het bijna vlakke tusschenland, dat, met zachte glooiing
naar beide zijden oprijzende, den naam van verbindingsrug ter
nauwernood verdient. Längs den westeljjken voet van den Kawi
en vervolgens over genoemden rüg loopt een weg van Wlingi
naar Ngantang, die na 10^ palen de grens van Pasoeroean
bereikt; hij volgt den loop van de Kali Lek sä , een waterrijke
beek, die meer noordwaarts op den Kawi ontspringt en längs
Wlingi hare wateren aan de Brantas toevoert. Een andere weg
naar de residentie Pasoeroean gaat van Wlingi om den zuide-
lijken voet van den Kawi, in de richting van Kepandjen, en
bereikt de grens na 13| paal.
Om met den Goenoeng Keloet en het kratermeer op zijn top
nadere kennis te maken, keeren wjj terug naar Blitar en rijden
vandaar naar het eenzaam, te midden der wildernis, nabjj de grens
van het district Blitar met het tot de afdeeling Kediri behoorende
district Djambean gelegene Berni. Ditarmzalig, uit weinige bamboe
hutten en djagong-plantsoenen bestaande dorpje is in rechte
liin 114 kilom. van Blitar, 4 van de ruinen van Panataran en
bijna 15 van den top van den Keloet verwijderd. Het pad naar
dezen laatsten, in 1844 door Junghuhn, in 1854 door den heer
Arriens en zijne reisgenooten geyolgd, voert over de lahar Gedog,
een dier zandstroomen, door de Javanen zoo eigenaardig K a l i
lahar ') genoemd, die aan den omtrek van den Köloet zijn eigenaardig
karakter geven. Zij is aanvankelijk een vlakke zandstreep
van een paar honderd meters breedte, ongeveer 8 meters lager
dan de vlakte aan weerszijden, volkomen gelijkende op het droge
bed eener stortbeek. De zacht glooiende randen zijn spaarzaam
met glagah begroeid en de woeste zandbodem, door die schrale
vegetatie begrensd, vormt een treffend contrast met de weeldenge
bosschen die den rand aan weerszijden omzoomen. Naarmate
men voortgaat rijst de bodem zachtkens opwaarts, wordt hetbed
smaller, de wanden steiler en het gras spaarzamer, tot het eindelijk
geheel ophoudt en de bodem alleen bedekt is met steenblokken,
die de zonnestralen gloeiend heet terugkaatsen. Nu vertoont zieh
in het midden van den effen bodem een tweede kleinere lahar,
die een paar meters dieper ligt dan de eerste, en daar dit ver-
schijnsel zieh een en andermaal herhaalt, vertoont zieh ten laatste
de geheele kloof als een regelmatig gegraven kanaal, waarvan
de wanden in drie terrassen of trappen van ongelijke hoogte naar
het diepste, in het midden gelegen gedeelte, dat nog slechts een
breedte van 8 k 10 meters heeft, afdalen. Soms verdwijnen die
terrassen, om straks weder te voorschijn te komen, en eindelijk
bereikt men een punt waar men verrast wordt door het ruischen
en klotsen eener over de bedding der lahar stroomende beek,
die altijd water schijnt te bevatten, maar zieh ten laatste in
het zand verliest. De kloof is nu nog slechts een vloedbed,
tusschen meer dan 30 meters hooge, steil, ofschoon met
volkomen loodrecht, opstijgende zandwanden, en waann de
beek telkens watervallen vormt over op elkander gestapelde
>) L a h a r of la d o e schijnt in het algemeen de naam te zijn van de stoffen
die door vulkanische nitbarstingen of overstroomingen worden medegevoerd
en op läge gronden bezinken en achterblijven.