
verdient de badplaats van den Regent, Mindit geheeten, en aan
den weg die over Goenoeng Sari naar Pandakan loopt gelegen, onge-
twijfeld om hären aardigen aanleg een bezoek, indien ze, watik
niet durf verzekeren, nog in goeden staat van onderhoud verkeert ’).
De hoofdstad Pasoeroean zullen wij later leeren kennen; ik
noodig mijne lezers uit thans in gedachten met mij plaats te nemen
op den spoorweg van Bangil naar Malang, die ons met geheel
andere tooneelen zal bekend maken. Deze zijtak, die den 20aten
J u li, 1879, voor het verkeer werd goopend, heeft eene lengte
van ruim 48 kilometers en halten te "Wanäkertä, Soekäredjä,
Singon, Lawang en Singäsari. Hij loopt, in over het geheel vrij
rechte lijn , van N. N. 0 . naar Z. Z. W. over het terrein dat tusschen
de hellingen van den Ardjoenä en den Kawi ten westen en die van
den Tenger en Smeroe ten oosten ligt ingesloten. Het hoogste ge-
deelte van dit terrein wordt gevormd door den zadel die het Ardjoenä-
en het Tenger-gebergte verbindt; van dezen is zelfs het laagste punt
nog ongeveer 530 meter boven de zee verheven. In dit deel van Java
zijn twee waterscheidingen, waarvan de genoemde zadel de noor-
delijke, de kam van het Zuidergebergte met den Smeroe de zuide-
lijke vormt. Ten noorden van de eerste en ten zuiden van de
laatste vindt men slechts kleine stroomen met körten loop en
sterk verval, maar de wateren van het tusschenbeide gelegen
vak verzamelen zieh nagenoeg allen in de Brantas en vinden
met deze een uitweg naar het westen door het dal dat den
Kawi van het Zuidergebergte seheidt. De kleine voedingstakken
van de rivieren ten noorden van den zadel en de gedeeltelijk veel
grootere van de Brantas doorsnijden den spoorweg op een aan-
tal punten, die nu eens ondiepe geulen, maar vaak ook diep
ingesneden ravijnen vormen. In den oostmoeson bevatten de meeste
zeer weinig water, maar in den westmoeson zijn zij, soms
slechts gedurende weinige uren, vernielende bergstroomen, die
alles wat hun in den weg staat in hun woeste vaart medesleepen.
Dien ten gevolge heeft de aanleg van dezen weg eenverbazend
’) Zie over Bangil: Domia, Besidentie Pasoeroeang. 18; Eengers, Dag-
boek. 265; v. Hoevell, Beis, II. 125; Bleeker, T. v. N. I., 1849, II. 25;
Buddingh, N. 0. I., I. 354.
aantal bruggen, grootendeels met ruime doorlaten, gevorderd. De me-
nigvuldige kanaaltjes voor de besproeiing van sawahs hebben boven-
dien het aantal der kleine kunstwerken aanzienlijk doen toenemen.
Yan den meermalen genoemden zadel daalt het terrein naar de
vlakten ten noorden, eerst met steile, daarna met flauwe hel-
ling Terwijl het Station Bangil op eene hoogte van 9.5 meters
boven het zeevlak is gelegen, bedraagt de hoogte van de halte
Soekäredjä 23 9 , van Singon 310, van Lawang 490 meters. Het
hoogste punt van den weg ligt bij de desa Kali Getih op 534
meters. Naar de zuidzijde is de helling minder sterk, zoodat
Singäsari nog op eene hoogte van 486 en Malang zelf van 443
meters ligt. Daar het vervoer van goederen in de richting Malang-
Pasoeroean veel belangrijker is dan in de omgekeerde, is het
voor den spoorweg een niet onbelangrijk voordeel, dat de maxima
der klimming, die in de richting zuidwaarts A bedragen, in de
richting noordwaarts niet meer zijn dan A- Met deze hellingen
kon de baan in het algemeen de golvingen van het terrein in rechte
lijn volgen; slechts op enkele punten is , om ze niet te over-
schrijden, eene grootere lengteontwikkeling noodig geweest ’).
Yan den spoorweg Bangil-Malang behoeft men evenmin gebruik
te maken om den tocht door een vervelende, eentonige streek
zooveel mogelijk te bespoedigen, als men hem behoeft te schu-
wen, omdat men, gelijk elders zoo vaak het geval is , bij het
spoorwegvervoer verstoken blijft van het genot der schoonheden,
die bij het volgen der gewone wegen voor ons oog onthuld
worden. Deze weg over eene golvende, njk bewaterde en vrucht-
bare hoogvlakte, die aan weerszijden door trotsche berggevaar-
ten wordt ingesloten, is zoo rjjk als weinige aan afwisselend
natuurschoon, en ontrolt dat zoo duidelijk en geleidelijk voor
het oog, dat de snelheid van den tocht den reiziger niet verhindert
daaraan recht te doen weervaren. Nauw heeft men het Station
verlaten of de blik weidt over uitgestrekte rijstvelden en sui-
kerriettuinen, terwijl men op den achtergrond de hooge schoor-
steenen van eenige fabrieken ziet rooken; dan verwisselt men
I Zie het eerste Jaarverslag over de Staatsspoorwegen op Java, in het
Kolomaal Verslag over 1876, Bpi. CC. bl. 5