
of hem toebehoort. Nu volgt ’s Keizers Europeesche lijfwacht te
paard, daarna de Javaansche in haar nationaal kostuum, dan
een aantal vrouwen met bloote sehouders en armen en met de
hoog opgetrokken sarongs door prächtige buikgordels om het
middel gehecht, züchtende onder den last der reeds beschreven
rijksinsigDien, die in zulke optochten worden medegevoerd. Nu
komt, terwijl de muziek het Wilhelmus aanheft, de staatsiekoets
van den Soesoehoenan te voorschjjn, waarin naast hem ook de
Resident is gezeten. Zij is bespannen met acht paarden, die met
fluweelen kleeden bedekt en met pluimen gesierd zijn en ieder cjoor
een pikeur geleid worden. Deze paarden verrichten geen anderen
dienst, dan enkele malen in het jaar de staatsiekoets te trekken.
Twee wapenkoningen, met lange in zilveren knoppen eindi-
gende stokken, gaan voor het rijtuig uit. Achter deze staatsiekoets
volgt die van den Kroonprins, waarin ook de Adsistent-resident is
gezeten en die met zes paarden bespannen i s ; daarop de rij tuigen
der verschillende Pangerans met hun gevolg te paard, terwijl
vele honderden volgers te voet den optocht besluiten. Zelden
ziet men in het hedendaagsch Europa een schouwspel dat met
zulk een Javaanschen optocht kan vergeleken worden, en zoo al
somtijds de maskerades die ons in andere landen of tijden ver-
plaatsen, eenige oyereenkomst daarmede toonen, blijft er toch
dit groote verschil bestaan, dat op Java bij dit alles eene deftige
stilte heerscht, terwijl bij ons het gejoel eD gedrang van de
menigte steeds veel aan den indruk schaadt.
Terwijl de wagen van den Soesoehoenan het terras der Lodji
oprijdt, houden de andere rijtuigen buiten het hek stil. De Pangerans
stijgen u it, maken hun sembah en zetten zieh op den
grond iotdat de Vorst uit zijn wagen is gestapt. De troonhemel is
in de achter-binnengalerij opgeslagen en de weg van den wagen
derwaarts voert over een lang rood kleed, dat slechts door den
Soesoehoenan en den Resident, die Zij ne Heiligheid aan den arm
voert, mag betreden worden. Om ontwijding te voorkomen wordt
het achter hen haastig opgerold, naarmate zij vorderen op hunnen
weg. Onder den troonhemel, die met geel satijnen draperien met
gouden fran je behängen is , staau op een kleed van blauw satijn
twee geschilderde stoelen, De eene is voor den Soesoehoenan,
die zieh echter in stede daarvan van zijn medegevoerden dampar
bedient, de andere is voor den Resident bestemd. Na de trappen
die tot den zetel voeren, te zijn opgestegen, blijft de Soesoehoenan
staan aan de rechterhand van den Resident. Hu zetten
de troonopvolger en enkele voorname Pangerans zieh links van
den Soesoehoenan op stoelen neder, terwijl die rechts van den
troon worden ingenomen door ;den Adsistent-resident en de on-
derscheiden genoodigden, nadat zij den Vorst en den Resident
hun compliment hebben gemaakt. De gamelan van den Vorst
wordt in de voorgalerij gebracht, en twaalf mannen , die met een
soort. van koorgezang de dansen der vorstelijke bayaderes zullen
begeleiden ’) , plaatsen zieh daarbij op den voorgrond.
Terwijl de gamelan bespeeld wordt komen de danseressen , ten
getale van negen, van achter den troon ter linkerzjjde te voorschijn.
De bayaderes die men aan de hoven vindt, zijn steeds
schoonheden van den eersten rang, uit de voornaamste familien
gekozen om deze rol te vervullen en tevens als goendiks het
vorstelijk bed te deelen. Bij het dansen wordt echter hare schoon-
heid in de oogen. der Europeanen bedorven , omdat het aangezicht
geheel met gele boreh, en het voorhoofd, om het haar in schjjn
lager te doen komen, gedeeltelijk met zwarte verf bedekt is.
Aan hare kleeding wordt de grootste zorg besteed. Reeds den
avond voor een feest worden zij gekapt, en om den haartooi voor
verwarring te behoeden, moeten zjj den geheelen nacht slape-
loos doorbrengen. Het haar is met juweelen doorvlochten en op
de borst dragen zij drie gouden halve manen. Hare sarongs
hebben een bijzonder patroon, dat niemand anders dragen mag en dat
in den Kraton vervaardigd wordt. Ieder harer wordt begeleid door
een oude vrouw, die al hare bewegingen gadeslaat en dadeljjk
te hulp moet komen, als er iets aan de kleeding mocht ontbre-
breken of losraken. Om het middel hebben zij een lichtblauwe
]) Dat de heer Deeleman hier terecht van twaalf koorzangers melding maakt,
en de serimpi’s en bedlij&’s niet zelve zingen, zooals men uit eene uitdruk-
king, D. I , bl. 482, zou kunnen opmaken, blijkt uit de aanteekening van
den .Regent van Koedoes op die plaats: „deze serimpi’s en bedSjä’s zingen bij
het dansen niet, maar dat wordt door een mannenkoor verricht.“