
honderd a duizend voet diepen kolk met huivering en ontzetting
neerziet. Het geheel van den krater is aan de bovenste opening
bijna regelmatig ovaal, met een diameter van 0 . naar W. van
6000 en van N. naar Z. van iets meer dan 3000 voet, maar
hij wordt door een tusschenrug in twee bijkans kringvormige
ketels verdeeld, waarvan de oostelijke en diepste bij de inlanders
den naam van Kawa Ratoe, de westelijke en omvangrijkste
dien van Kawa Oepas draagt. De mächtige scheidsmuur, deels
uit vast, deels uit puinachtig gesteente gevormd, daalt in het
midden honderden voeten lager, zoodat hij aan weerszijden naar
den rand omhoog schijnt te klimmen. Sissend en bruisend rjjzen
aan zijne beide zijden aanhoudend dampwolken uit de diepe
trechters op. De wand tusschen de beide helften is evenwel be-
groeid; het hoogere kreupelhout, van boven verbrand, spruit
gedurig van onder weder u it, een altijddurende worsteling van
het leven met den dood.
Plaatst men zieh op den zuidelijken kraterrand, dan ziet men
over deze beide kolken en over den noordelijken muur op de
lagere bergen en vlakten van Krawang neder, en vormen de
scherpgeteekende lichtgrauwe of door den zwaveldamp wit ge-
kleurde lavarotsen en het donker geboomte dat ze omringt, een
heerlijk contrast met het in fijne amethystkleur wegsmeltend
verschiet, d a t, bij onbewolkten hemel, eerst door de verre kim-
lijm der Javazee begrensd wordt.
De Tankoeban Prahoe, schoon altijd werkzaam, heeft slechts
zelden hevige uitbarstingen. Men kent in deze eeuw slechts die
van 1829 en 1846, en ook deze hebben hare verwoestende
uitwerking tot de kraters en hunne naaste omgeving bepaald.
Duizenden bij duizenden boomen werden door die uitbarstingen
gebroken en geblakerd en onder asch en modder begraven. De
kraters zelven, waartoe ook nog een minder belangrijke, meer
oostelijk en veel lager gelegene, de Kawa Badak, behoort, onder-
gaan bij die uitbarstingen soms belangrijke veranderingen. Uit
de vergelijking van Horsfields beschrijving met hetgeen hij zelf
zag, kwam Junghuhn tot het besluit, dat de tusschenmuur tusschen
Kawa Ratoe en Kawa Oepas eerst door de uitbarsting van 1829
was ontstaan. Die van 1846 liet, volgens Bleekers waarnemin-
gen, de hoofdvormen onveranderd, maar bracht toch in den Kawa
Ratoe een belangrijke verandering te weeg. Later heeft zieh,
zonder dat van bijzonder hevige verschijnselen blijkt, in dezen
laatsten krater een klein meer gevormd, dat eenige jaren later
weder is opgedroogd, en in September 1861 heeft de langen tijd
onveranderd gebleven Kawa Oepas begonnen dikkere en zwaar-
dere dampwolken te ontlasten, die bij onderzoek bleken op te
stijgen uit een nieuwen eruptiekegel, die zieh in het diepst van den
kolk — een krater in een krater —, gevormd h ad , ter plaatse waar
vroeger een enkele zware dampzuil uit een hoog opborrelenden
poel van heet water omhoog steeg.
YIJFDE HOOFDSTUK.
T je rib o n .
, De residentie Tjeribon beantwoordt in het algemeen aan het
oude Tjeribonsche rijk, dat echter in den loop zijner geschiede-
nis niet altijd dezelfde grenzen gehad heeft. Yolgens de laatste
organisatie van Tjeribon door Daendels ') kwam het dusgenoemde
landdrostambt in uitgestrektheid overeen met de tegenwoordige
regentschappen Indramajoe (Oost), Tjeribon, Madjalengka en Koe-
ningan, maar namen en indeeling verschilden. Galoe d a t, terwijl
Soekapoera en Limbangan met de Preanger-landen vereenigd
werden, van de vroegere zuidelijke prefectuur alleen overbleef,
was bestemd om, volgens het traktaat van 1811, aan Jogjakarta
te worden overgegeven, en bleef dus voorloopig op zieh zelf
staan. Daar echter die overgave niet tot stand kwam, is Galoe
sedert altijd als een deel van Tjeribon beschouwd. Daar de residentie
Krawang, die Raffles had ingetrokken 3) , door Commis-
sarissen Generaal, bij besluit van 20 Juli 1818, in dier voege
hersteld was, dat zij zieh, evenals ten tijde van Daendels, oost-
>) Zie Dl. I I , bl. 557. 3) Zie Dl. II. 595.