
men nog sleohts een 100, & 150 meters van den top verwijderd
is , houdt alle plantengroei geheel op en klinken de hoeven
der paarden op de traehietrotsen, naaw door een paar centimeters
aarde bedekt. Nu wordt het onmogelijk in den zadel
te blijven; soms moet men op handen en voeten voortkruipen,
tot men de zonderlinge paden bereikt, die ook hier, volgens
hunne gewoonte, de rhinocerossen om den rand van den krater
hebben uitgeschuurd ').
Steeds klimmend en klouterend en nu en dan over de rotsblok-
ken struikelend, staat men eindelijk aan den rand van den krate
r, een ontzachlijk, trechtervormig gat van eironde gedaante,
waarvan de grootste doorsnede, die van west-zuidwest naar oost-
noordoost is gericht, 600 ä 700 meters bedraagt. De wanden, ge-
vormd door opeengestapelde rotsstukken, die aan een muurmeton-
telbare spleten doen denken, hellen naar binnen vrij steil, op enkele
plaatsen loodrecht af; het oog kan zieh slechts langzaam gewennen
om tot op den omstreeks 150 meters diepen kraterbodem door te
dringen er de steenbrokken te onderscheiden die hem bedekken.
Alles bestaat uit grauwkleurig trachiet, alles schier is kaal en van
plantbekleeding verstoken. De kraterbodem is door een dwars-
rug in twee deelen gescheiden, waarvan het noordoostelijke
zieh als het diepste vertoont. Sporen van hevige vulkanische wer-
king zijn nergens meer te zien; alleen uit dien tusschenrug,
die niet hooger dan 10 ä 12 meters schijnt te zijn, en slechts
uit onsamenhangend puin en gruis is gevormd, stijgen nu en
dan nog witte dampwolken omhoog, die het u verkondigen dat
het onderaardsche vuur hier nog smeult, en de diepe stilte die
hier heerscht, nog altjjd niet volkomen te vertrouwen is. Echter
is na 1805 geene uitbarsting van den Tjerimai meer voorgekomen 2).
Het afdalen in den krater zou met behulp van ladders misschien
mogelijk wezen. Met daarvan voorzien, deinsde zelfs Junghuhn
terug voor het vermetel pogen, h ij, de stoutste bergbeklimmer
die nog Java’s grond heeft betreden.
De legenden der Soendaneezen brengen het ontstaan van den
*) Vgl D. I. 248. !) Zie boven, bl 188.
krater alweder in verband met den Soesoehoenan Goenoeng
Djati, den eersten verkondiger van den Islam in hun gewest.
De wali’s die hem in zijne taak behulpzaam waren, door gees-
telijken hoogmoed bedwelmd, weigerden hem de hulde waarop
hij aanspraak had. Op een dag door den Scheikh voor eene samen-
komst op den top van den Tjerimai bepaald, waren alle toebereidselen
voor zijne ontvangst verwaarloosd, werden hem alle eerbewijzen
onthouden. Eene gevoelige terechtwijzing was dubbel verdiend.
Eensklaps stört de berg ineen en ontstaat de vreeselijke diepte,
waarin wij een krater meenen te zien. Ongedeerd zitten de wali’s
op den bodem van den afgrond, en zegepralend ziet de Scheikh
van den rand des kuils op hen neder.
Maar het is niet enkel om in den krater neer te blikken,
dat wij den Tjerimai bestegen hebben; het is ook om, voordat
wij van Tjeribon afscheid nemen, de residentie van dit haar
hoogste punt nog eens in haar geheel te overzien. Het oog
beheerscht er eene onmetelijke uitgestrektheid en weidt over
een der schoonste gedeelten van den aardbodem. Onvergelijkelijk
is het parorama van bosschen en sawahs, van dorpen en weiden,
van heuvels en vlakten, van stroomen en meren, van de blauwe
zee en het verre verschiet. Eene beschrijving is overbodig; wij
hebben de residentie in alle riebtingen doorkruist; wij hebben
overal getracht ons hare terreingesteldheid zoo duidelijk mogelijk
voor den geest te stellen; hier zien wjj ze in hären geheelen
omvang als een landkaart aan onze voeten uitgebreid.
ZESDE HOOFDSTUK.
De Preanger Regentschappen.
Wij zjjn genaderd tot de grootste en gewichtigste residentie van
West-Java, de Preanger Begentschappen. Men zou ze ook de
meest typische kunnen noemen, omdat wat West-Java van het
overige des eilands onderscheidt, zoo wel wat de natuur als