
art. 73 van het Reglement wordt voorgeschreven, dat de „vreemde
Oosterlingen“ zooveel doenlijk in afzonderlijke wijken vereenigd
zullen worden, onder de leiding van hoofden hunner eigen natie,
die door de zorg van den Gouverneur- Generaal van de vereischte
instructien worden voorzien. Natuurlijk zijn die eigen hoofden steeds
ondergeschikt aan de hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur.
Wij behoeven ons hier niet te verdiepen in de rechtsquaestien
waartoe deze zeer vage bepalingen aanleiding geven, vooral met
het oog op de met Perzie, Marokko, Turkije en Siam gesloten
tractaten en op art. 1 van het Londensche tractaat van 1824, door
welke overeenkomsten aan velen die anders onder de „Oostersche
vreemdelingen“ zouden begrepen zijn, onbelemmerde toelating op
den voet der meest begunstigde natien van Europa verzekerd is ‘).
In den jongsten bevolkingsstaat van Java (einde 1875) worden,
nevens eene bevolking van 28,299 Europeanen en 18,089,299
Inlanders, nog 195,384 Chineezen, 9,027 Arabieren en 13,839
andere vreemde Oosterlingen vermeld. De Arabieren zijn groo-
tendeels T'urksche, de andere vreemde Oosterlingen, vermoe-
delijk vooral Klingaleezen of Mooren 2) en Bengaleezen, Britsch-
Indische onderdanen 3). Hoofdzakelijk blijven alleen de Chineezen,
amalgameerd zijn , zooals de Maleiers en Boegineezen op Java (Stbl. 1835,
n° 37), de Makassaren op Ternate (Stbl. 1859, n° 20). Daarentegen spreekt
de publicatie van 6 Juni 1866 (Stbl. n° 56) van „Oostersche vreemdelingen
of met inlanders gelijkgestelde personen,“ als waren die uitdrukkingen volkomen
synoniem. Art. 73 van het Regeeringsreglement laat geheel in het midden,
in welken zin „vreemde Oosterlingen“ moet worden opgevat.
*) Zie hierover T. v. A. I. 1867. I.' 141.
ä) Zie D. I I , bl. 150. De Portugeezen, gewoon in Europa te strijden met
de Mooren (Mauri, Mauritaniers), noemden ook hunne geloofsgenooten in
Indie „Mooren,“ en van hen is het gebruik om de Mohammedanen van de
kust van Keling „Mooren“ te noemen, tot de Nederlanders overgegaan.
ä) Het is echter nauwehjks aan te nemen, dat op Java het aantal niet
met de inlandsche bevolking geamalgameerde Klingaleezen en Bengaleezen
alleen bijna 14,000 zou bedragen. Hoe men tot dit betrekkelijk aanzienlijk
cijfer komt, behoort tot de vele raadselen der Indische Statistiek. Op oudere
bevolkingsstaten is het cijfer van „andere vreemde Oosterlingen“ nog veel grooter.
Misschien telt men er hier en daar ook nog wel Boegineezen, Balineezen en anderen
bij, die op Java als v r e em d e lin g e n kunnen worden aangemerkt,
ofschoon zij in het Nederlandsch-Indisch rijk natuurlijk in l a n d e r s zijn. Vgl.
de noot op de vorige blz.
d. i. verreweg de talrijkste klasse der vreemdelingen, als onder-
worpen aan de bepalingen van art. 73 van het Regeeringsreglement
en. de daarop gebaseerde verordeningen over. In 1871 ‘)
werd bepaald, dat de Gouverneur-Generaal de plaatsen zou aan-
wijzen, waar hij wijken voor Oostersche vreemdelingen wensche-
lijk achtte. Bij de daarop gevolgde werkelijke aanwijzing ä) is
echter alleen aan wijken voor Chineezen gedacht, terwijl eerst
veel later, in 1875 3j , bij wijze van aanhangsel, eene aanwijzing
van wijken voor „andere vreemde Oosterlingen dan Chineezen“
gevolgd is.
Ofschoon er jaärljjks vele Chineezen uit het Hemelsche rijk
als immigranten naar Java komen, wordt de snelle aanwas van
het Chineesch element tegengewerkt zoowel door het verböd voor
vrouwen om uit China te emigreeren, als door het repatriieren
van velen, die in het Yaderland van de overgewonnen rjjkdom-
men wenschen te genieten. Maar daar staat tegenover dat de
meeste Chineezen op Java verbintenissen aangaan met inlandsche
vrouwen, waaruit eene niet onbeduidende bevolking van Chinee-
sche mestiezen is ontstaan. De kinderen uit die verbintenissen
worden echter in den regel op Chineesche wijze opgevoed, vol-
gen den godsdienst en de zeden van den vader en behouden de
Chineesche kleederdracht. Men noemt ze tot onderscheiding van
de geümmigreerden, die doorgaans k e e , d. i. gast, en als zij
pas zijn aangekomen s i n - k e e , d. i. nieuwgast, genoemd worden,
met den naam van peranakan-Tjina. In tegenstelling met
kee’s behooren natuurlijk de peranakans tot beide seksen. De
mannelijke peranakans en de kee’s vinden dus ook gelegenheid
om vrouwen te trouwen die reeds half van Chineeschen landaard
zijn, en wier afstammelingen bij vernieuwde kruising met kee’s
meer en meer tot het oorspronkelijk type terugkeeren. Alle kinderen
van Chineezen die zieh niet in de inlandsche kampongs
‘) Stbl. n° 145. ") Stbl. 1871, n° 146.
3) Stbl. n° 83. Terecht is in deze laatste verordening bepaald, dat in die
van 1871, n° 146, in het eerste lid van het dispositief, in plaats van „Oostersche
vreemdelingen,“ moet gelezen worden „Chineezen“. De aanwijzing van
Chineesche wijken in 1871 is sedert herhaaldelijk aangevuld, b. v. Stbl. 1872
n° 9, 1875 n» 72, 1876 n» 183.