
vulkanische dampen erkend worden. Klimt men door de kraterspieet
naar boven, dan ontmoet men werkelijk in hare hoogste streken,
waar tevens de plantbekleeding ijler wordt, heete bronnen en twee
groote fumarolen, waardoor zieh massa’s waterdamp onder hevig
bruisen ontlasten, en nog een weinig hooger een rotsdam, die
dwars door den bodem der kloof bijna hare geheele breedte
doorloopt, maar toch van hare zij wanden door dalkloven met
schuimende beken gescheiden blijft. Die rotsdam heeft al het
aanzien van een eruptiekegel en vormt het hoogste punt in de
kraterspieet, door Junghuhn, met behulp van een barometer,
op eene verheffing van 1167 meters bepaald. Het gelukte name-
lijk dien koenen reiziger, door het klouteren over de vervaarlijke
lavabrokken van een ingestort gedeelte, dit hoogste punt te be-
reiken, ofschoon de rug van den dam onder zijne voetstappen
verbrokkelde. Overal sissen hier vulkanische dampen door tallooze
kleine openingen in den met zwavel bezwangerden grond. Aan
de binnenzijde is die rotsdam of eruptiekegel door een zacht
glooiend dal, op welks oneffen bodem u twee kleine groenachtig
blauwe meren tegenschitteren, gescheiden van den bergwand
die de geheele kraterspieet in het noordwesten sluit en als een
loodrechte muur zieh ter hoogte van naar gissing 400 meters
tot aan de nok van den geheelen berg verheft. Uitstekende spit-
sen, die men als de overblijfselen des kraterrands van een voor-
maals kegelvormigen vulkaan zou kunnen aanmerken, zijn hier
nergens voorhanden, en voor zoover wij kunnen nagaan heeft
de Galoenggoeng nooit een anderen krater gehad dan die zijde-
lingsche spleetvormige, die door de uitbarsting van 1822 niet
ontstaan, maar zeer in omvang toegenomen is ').
De ligging van Singaparna .leerden wij reeds vroeger kennen,
toen wij Mangoen Redjo bezochten 5). Het is eene groote, welva-
') Junghuhn beklom dezen krater in 1837 in gezelschap van Dr. Fritze
en onderzocht het uitwerpingaterrein nogmaals in 1846. Tot mijne verbazing
zijn dit, zoover mij bekend is, de eenige onderzoekingen van dezen merk-
waardigen vulkaan die ooit hebben plaats gehad. Teysmann besehrijft het
uitwerpino’sterrein in vluehtige trekken in het verslag zijner botanische reis
van 1854, Nat. T. v. N. I. VIII. 213 v.
2) Zie boven, bl. 332.
rende kampong, met een fraaien pasanggrahan. "Wie zieh vandaar
naar Garoet begeven wil, gaat gemeenlijk, om moeilijke berg-
paden te vermijden, de Tji Woelan over naar Mangoen Redjo en
houdt den rechteroever dier rivier tot het punt waar zij de Tji
Korai opneemt en de grenzen van Singaparna, Penjeredan en
Soetji elkander ontmoeten, waarna men nog een eind weegs den
rechteroever van de Tji Korai volgt. Een groot deel van den
weg is längs deze rivier in de helling van een bergrug uitge-
kapt, zoodat men tusschen een loodrechten wand ter rechter en
een afgrond ter linker doorrijdt. Eindelijk, na de Tji Korai te
zijn overgestoken, komt men in het eerste Limbangansche dis-
trict, Soetji. Het heuvelachtige terrein dat men nu doorreist, is
wel zeer romantisch, maar weinig geschikt voor cultu u r, en
even arm aan hoog geboomte als aan kampongs. De eenige
plaats van eenige beteekenis die men doorkomt, is Pasanggrahan,
de tegenwoordige pakemitan van het district Soetji, dat echter
ook een gelijknamig dorp bev a t, meer noordwaarts tusschen
Garoet en Tji Sangkang gelegen. De geheele afstand van Singaparna
tot Garoet bedraagt längs dezen omweg 26 palen, t. w.
3 tot Mangoen Redjo, 19 vandaar tot Pasanggrahan en 4 van
Pasanggrahan tot Garoet, terwijl de werkelijke afstand in rechte
lijn maar 17 palen groot is. En toch is ook deze weg eigenlijk
slechts voor pedati’s en ter nauwer nood voor rijtuigen geschiht,
welke laatste dikwijls door buffels tegen de hellingen opgetrokken
en door menschenhanden weder nedergelaten moeten worden ').
Garoet ligt aan den rechteroever der Tji Manoek, op slechts
drie palen afstands van Trogong, welks schoone ligging niet
ver van den tegenovergestelden oever en aan den voet van den
berg Goentoer wij vroeger leerden kennen s). Het is de
hoofdplaats van het district Limbangan, dat zelf in de wande-
ling dikwijls Garoet genoemd wordt, en vormde vroeger met zijn
onmiddellijken omtrek een afzonderlijk district, dat thans bij
Panembong, met Tji Gedoeg als pakemitan, is ingelijfd. De
pasar van Garoet is bijzonder druk en levendig; doch de woning
van den armen, diep in schulden stekenden Regent heeft veel
') Teysmann, t. a. p. 212 v. 2) Boven, bl. 288 v.