
tren , en ten zuidoosten en oosten van de ngabean of het paleis
van den Pangeran Ngabehi '), dat door een afzonderlijken ingang
in den vorsteljjken kratonmuur, de plangkoeng ngabean, met
de buitenwereld gemeenschap heeft. Ook het waterkasteel kan
men rechtstreeks van buiten bereiken door een rechten weg die
er heenvoert van de plangkoeng Taman-sari, een ingang in den
noordelijken kratonmuur, ten westen van de priesterwijk. Het
gebouw ligt op een terrasvormig eiland, in een uitgestrekten
vijver die het van alle kanten omringt, en om dit eiland te
bereiken, is er geen ander middel dan twee tunnels of onder-
aardsche gangen, die onder den vijver doorvoeren, zoodat men
beginnen moet met 24 treden af te dalen. De tunnels verkeeren
sedert lang in zeer vervallen toestand en zijn half gevuld met
water, maar er zijn steeds Javanen bij de hand die gaarne
hunne schouders leenen om vreemdelingen er door te dragen,
die zieh niet door de aanwezigheid van tallooze vleermuizen,
hagedissen en andere dierlijke bewoners van zulke vochtige en
donkere verblijven laten afschrikken. Maar bevatten de tunnels
te veel water, de vijver zelf bevat te weinig, en is op sommige
plaatsen zoo modderig en zoo volgegroeid, dat hij bijna het
aanzien heeft van een moeras. De tunnels ontvangen licht en
lucht door vier torentjes, die zieh uit den vijver omhoog heffen.
Het kasteel heeft een verdieping en zware, doch op vele plaat-
sen geharsten muren. Daar het onbewoond is en niemand er
zieh om bekreunt, kan men het vrij binnentreden, de half ver-
gane trappen op- en afwandelen en de tallooze grootere en kleinere
, zonder eenige regelmaat gebouwde en op de ingewikkeldste
wijs verbonden vertrekken bezoeken. De eenmaal prächtige
versiering heeft veel geleden, maar overal ziet men aan deuren
en vensters en balken nog overblijfselen van beeldhouwwerk en
verguldsel. In een der kamers staat nog een gedeelte van een
verguld ledikant, waarin een der oude vorsten 2) moet geslapen
*) Zie D. I , bl. 664.
2) Velgens Rogge de stichter van Jogjakarta, volgens Buddingh, I, bl. 253,
de stichter van het vorstenhuis van Mataram, volgens d’Almeida, p. 128,
Sultan Amangkoe Boewana IV , ofschoon uit bl. 232 blijkt, dat hij Amangkoe
Boewana II bedoelt.
hebben, en waarvan, naar men meent, zelfs de aanraking
ongeluk brengt.
De tuinen rondom het gebouw, deels op het eilandje, deels
op den anderen oever van den vijver gelegen, verkeeren eveneens
• in een staat van diep verval; de tempeltjes, de badplaatsen met
gemetselde waterbakken, de steenen beeldjes die tot fonteinen
gediend hebben, alles is begroeid met varens en slingerplanten
en bezit slechts het schilderachtige van een bouwval. Een punt
verdient nog bijzondere vermelding; het is een ronde, tameljjk
hooge toren, die op het westeinde van het eilandje is opgericht
en bekend is onder den naam van „de Doolhof.“ Om er in te komen
heeft men geen ander middel, dan door drie met water gevulde
kanalen, zoodat men zieh van een schuitje bedienen moet. Be-
halve deze ingangen te water, zijn er in den buitensten ringmuur
slechts hooge vensters. Is men nu in den toren aangeland, dan
bevindtmen zieh tusschen twee muren, waarvan de binnenste slechts
eene deur heeft. In de groote tusschenruimte zijn een aantal
trappen en gangen, maar steeds wordt men weder naar hetzelfde
punt teruggevoerd. Intusschen geniet men van de hoogste vertrekken
een verwonderlijk schoon uitzicht. Men overziet er den
geheelen kraton en de daaromheen liggende stad; in het zuidoosten
rust de blik op de dichte bosschen van het Zuider-gebergte en
in het noorden ziet men de vlakte langzaam oprijzen naar den
Merapi, wiens trotsche kruin zieh in de wolken verliest.
De vijver die het waterkasteel omgeeft, is oostwaarts door
een breed kanaal verbonden met een tweede bassin, waarin,
achter de stallingen der rijpaarden, het Kenanga-eiland (Poelo
kenängä) ') ligt, en hierop verrijst een ander slechts onder het
water door toegankelijk gebouw, van veel jonger dagteekening,
uit een toren van aanzienlijke hoogte en een door wallen met
kleine bastions ingesloten ruimte bestaande s). Een weinig be-
*) De naam is ontleend aan de Cananga odorata. Zie D. I, bl. 598.
2) Rogge beschrijft dat gebouw in het geheel niet, maar het komt voor op
zijn platten grond. De eenige mij bekende schrijver die er melding van maakt,
is Thorn, t. a. p ., die het tijdens het bestuur van Raffles nog in aanbouw
zag. Bleeker, T. v. N. J., 1850, I I , bl. 8, heeft Poelo kenängä met het
waterkasteel verward.