
van Buitenzorg, 487 meters boven de zee, in een landstreek ver-
levendigd door de schuimende wateren der Tji Liwong, die hier
in de nabijheid van haar ontstaan uit de vereeniging der wateren
die van den Megamendoeng afvloeien, nog geheel het karak-
ter heeft van een onstuimigen bergstroom. In den omtrek zijn
warme en koude bronnen, wier geneeskrachtige hoedanigheden
deze plaats aan vele lijders aanbevelen, ofschoon ook niet weinigen
haar bezoeken om, na aanvankelijk herstel van zware krankheid,
hier in de frissohe berglucht hun krachten volkomen te herkrjj-
gen. Het établissement is eene particulière inrichting, maar wordt
door de Regeering gesubsidieerd.
De weg gaat nu verder over heuvelen en dalen, maar over
het algemeen klimmende, längs de thee- en koffietuinen van
Tji Kopo en het tusschen onafzienbare sawahs gelegen landhuis
van Tji Seroa, naar het poststation Toegoe, 17 palen van Buitenzorg.
Het terrein wordt gedurig moeilijker; hier en daar schieten
de krachten der paarden te kort en krijgt men een voorspan
van twee of vier buffels. Toch komt men tot Toegoe nog tame-
lijk snel voorwaarts, maar hier ziet men zieh geplaatst voor eene
vervaarlijke steilte, die den verderen weg schijnt te versperren.
Die steilte is de helling van den Megamendoeng, waarvan de
top tot 700 meters boven Tji Seroa en 1500 boven de zee stijgt.
Men verbaast zieh over de hardnekkigheid van Daendels,
die zieh noch door de vreeselijke sterfte onder het werkvolk,
noch door de zwarigheden die het onderhoud van zulk een weg
ook in het vervolg zou met zieh voeren, liet terugbrengen van
het eenmaal opgevatte plan om den postweg naar de Preanger
over dezen top te doen leggen, ofschoon zieh ten westen daar-
van de veel günstiger gelegenheid aanbood, die later voor den
reeds vermelden weg naar Tji Tjoeroeg is gebruikt. De gesta-
dige regens die, vooral in den westmoeson, bij stroomen längs
den in de bergwanden gehouwen weg nederstorten en de i aan-
gebrachte aarde telkens weder wegspoelen, maken het onderhoud
uiterst lästig en kostbaar. Maar ook voor reizigers die op
snel vervoer prijs stellen, levert deze weg groote bezwaren op.
Te Toegoe worden de paarden uitgespannen en door de loome
kracht van vier tot acht buffels worden de rijtuigen met al
de langzaamheid eener lijkstaatsie tegen de hoogte opgesleept.
De vriend der natuur ziet zieh echter ruim schadeloos gesteld,
zoowel door het heerlijke woud dat hem omringt, als door
het onvergelijkelijke panorama waaraan zieh, als de wolken het
niet verhinderen, zijne blikken op den top kunnen vergasten,
onder den van alle zij den open koepel die ten gerieve der reizigers
op het günstigste punt is opgericht. H i e r rust de blik
op de trotsche kegels van den Salak, den Pangerango en den
Hede, g in d s op valleien met welige rijstvelden bedekt, waarvan
het zachte, maische groen een liefelijk contrast met de donkere
wouden vormt; en terugziende op het afgelegde pad ziet men
de gansche door de uitloopers van het gebergte afgewisselde groene
vlakte voor zieh, die zieh van de blauwe bergen uitstrekt tot
aan Java’s noorderstrand. Op ongeveer een kwartier afstand van
den koepel ligt in het dichte groen een meertje verscholen, dat,
al is het slechts door een moeilijk bergpad te bereiken, een be-
zoek overwaardig is. Het is de Telaga Warna, het door de Inlanders
met eerbied begroete „Grekleurde meer“ , waaruit de Tji
Liwong haar oorsprong neemt. Een uitgebrande krater omsluit
een diepe kom van zoet en kristalhelder vocht, waarin eenige
vischjes dartelen, die de Soendanees als heilig vereert. Aan de
eene zij de verhelfen zieh de trachietwanden van den ouden vuur-
kolk nog hoog boven den stillen plas, die zijn naam dankt
aan de verschillende tinten, deels door de gesteldheid van den
bodem veroorzaakt, deels door de schaduwen van rotsen en
boomen er op geworpen. In de spleten en kloven der kraterwanden
hebben zieh waringins, wilde pisangs en hooge varens ge-
nesteld, en de gansche piek is zoodanig door ondoordringbare
loofwanden ingeperkt, dat zij geheel schijnt afgeBloten van de
levende wereld, waaraan hier zelden zelfs de stem van een vo-
gel of het fladderen van een insect herinnert. Te meer treft bij
deze plechtige stilte de herhaalde terugkaatsing van het geluid,
wanneer de echo’s van het woud, hetzij door de menschelijke
stem, het zij door den knal van een geweerschot worden gewekt.
Bij het hek dat op den top van den Megamendoeng de grens