
Met uitzondering van een kleine, geheel kale middenplek, is
de Oro-vlakte met eene grassoort (de bekende Festuca nubigena)
begroeid en geheel van geboomte verstoken. Alleen naar de
zijden heen, aan den voet Tan den ringmuur,is zij door groepen
Tjemärä-boompjes omzoomd. Merkwaardig is het echter dat niet
sleebts de gansche Tjemärä Kendeng, maar ook reeds dat
gedeelte der Miträ-kloof dat nog binnen de Oro-vlakte lig t,m e t
eiken bedekt is , die h ie r, even als dit ook op de buitenhellingen
van den Kawi wordt opgemerkt, zoo scherp van den grasbodem
geBcheiden zijn, dat geen enkele de grens overschrijdt. Op twee
plaatsen ziet men ook op de vlakte vierkante, regelmatig gevormde,
tot zekere hoogte door muren omgeven ruimten, die in een aan-
eengeBchakelde rij op elkander volgen, en op dezelfde wijze met
elkander verbonden zijn als de soortgelijke ruimten op den
kratermuur. Bovendien vindt men, in eenketelvormigeinzakking
aan het begin der Sibaloe-kloof, een door ringmuren ingesloten
en uit ruwe steenen vervaardigd gebouw, met trapswijze boven
elkander rijzende verdiepingen, en op het boven-terras eenlang-
werpig vierkante verhooging dragende, die als een grafheuvel is
gevormd. Dit een en ander maakt, met de overblijfselen van een
tempel en beeidwerk die door Junghuhn aan de westelijke helling
van den Kawi, op eene hoogte van ongeveer 1800 meters,
werden ontdekt, de oudheden van dit gebergte u it; maar hoe
geschikt zij ook mögen schijnen om tot het nader onderzoek van
den Kawi te prikkelen, zij zijn tot dusverre onvermogend geweest
om daartoe op te wekken. Eenzaam en verlaten is thans ook de
Oro-vlakte; zij is slechts een lustperk der herten, dieerbijhon-
derden op den grasbodem ronddolen.
De Kawi is een volkomen uitgebluscbte vulkaan; op den hoog-
sten middentop althans zjjn noch dampen, noch verhitte plekken,
noch borrelend water te bespeuren. De bronnen van Singäriti
z ijn, voor zoover bekend i s , het eenige spoor van vulkanische werde
hoogte der volgende punten bepaald: G. Boetak 2860, G. Ketjiri 2292,
G. Argoelan 2720, G. Kawi 2445 meters. Ik zie geene kans de drie laatste
ntimen met voldoende zekerheid te identifleeren met de toppen die bjj Junghubn
onder geheel andere namen voorkomen.
king dat in den omtrek van het gebeele gebergte is te vindem
Junghuhn wijst met nadruk op de uitmuntende gelegenheid die
de Oro-Oro-vlakte voor de oprichting van een Sanatorium zou
opleveren. Het koele klimaat van dit hoogplat (18° ä 19° C.),
waarin geen tijger kan leven, de ruime uitgestrektheid, de
vruchtbare bodem, de zuivere lucht, de overvloed van drinkwater,
de hooge bergrug die de vlakte tegen westen- en zuidwestenwin-
den beschermt, de gebaande wegen waarlangs men haar van
Batoe kan bereiken, dit alles schijnt samen te werken om de piek
aan te bevelen voor een oord tot genezing van kranken die door
de aanhoudende hitte verzwakt en ondermjjnd zjjn. Maar het
blijkt niet dat tot hiertoe eenige aanstalte is gemaakt om aan
den wenk van Junghuhn gevolg te geven; waarschijnlijk vindt
men het al te fantastisch, om, ver van het gewoel en de genie-
tingen der wereld, op eene hoogte van 2700 meters, op een
eenzamen bergtop te gaan leven.
Maar genoeg van den Kawi! Keeren wij thans naar Batoe
terug, om, alvorens wij den westelijken hoek der residentie
Pasoeroean verlaten, ook nog den dwarsdam ßadjeg wesi te
overschrijden en een bezoek te brengen aan het district Ngantang.
Dit district, als een geheel beschouwd, ligt tusschen den ßadjeg
wesi ten oosten, de Andjasmärä-keten ten noorden, den Kawi en
den Keloet met den vlakken zadel die ze verbindt, ten zuiden, en in
het westen de geheel geisoleerde Loesongo-keten ') , die aan den
noordelijken voet van den Keloet oprijst en zieh met een zeer
smallen, scherpen kam voortzet van zuid ten westen naar noord
ten oosten. De Loesongo-keten en Andjasmärä-keten sluiten echter
niet aanéén, daar laatstgenoemde in den Goenoeng Seländä ein-
digt alvorens de andere te bereiken; er blijft dus eene opening
waardoor de weg van Ngantang naar de residentie Kediri in de
richting van Kandangan en Paré loopt 2). De wateren van het
‘) Zie boven bl. 732. De namen Loesongo-keten en Andjasmärä-keten zjjn
beide door Junghubn aan toppen in die bergreeksen ontleend, daar de inlanders
zelden voor aaneengeschakelde bergen een gezamenlijken naambebben,
behalve bet bekende, telkens terugkeerende, Goenoeng Kendeng.
3) Zie boven, bl. 752, waar Kandawangan in Kandangan moet veranderd worden