
meters boven het zeevlak. De eigenlijke rijweg houdt hier o p ;
maar längs een binnenweg bereiken wij in oost-noordoostelijke
richting, na een rit van zeven palen, Keling, vanwaar wij in
weinige minuten aan de grens komen van een noordwestwaarts
vooruitspringenden hoek van het regentschap Djoewana. In het
geheele district dat wij zijn doorgetogen , zien wij, behalve eenige
koffietuinen, niet veel meer dan djatibosschen en graswilder-
nissen, de verblijfplaats van vele bantings en tijgers. De inlanders,
wier stallen vaak door de tjjgers geplunderd worden en die
zelfs in de nabijheid hunner woningen de aanvallen dier gevaar-
lijke buren te duchten hebben, zullen het nimmer wagen van
deze zijde den Moeriä te beklimmen, en ook de meest onder-
nemende Europeaan wordt daarvan afgeschrikt, niet enkel door
de onveiligheid, maar ook door het volkomen gemis aan wegen
en het groote bezwaar om met het kapmes zieh een pad door
de vele gedoornde heesters en pandanen te laten openen. Langs
den weg ziet men vele tijgervallen opgericht; maar onverschillig-
heid of vooroordeel houdt de inlanders terug van alle pogingen
om die dieren te lokken, zoodat er slechts zelden gevangen worden.
Ook wanneer wij van Keling den weg noordwaarts inslaan, die over
Banjoemanis naar het in rechten afstand omstreeks tien kilometers
van Keling verwijderde zeestrand voert, blijven de tooneelen die de
weg oplevert dezelfde, behalve dat wij aan onze rechterhand
het gezicht op den Moeriä met dat op zijn voorgebergte Goenoeng
Tjelering verwisselen en dat de plantengroei meer en meer in
eene aan merkwaardige planten rijke strandvegetatie overgaat.
De Tjelering is even zulk een nieuwe verheffing van ribben die
van den Moeriä, uitstralen, als wij reeds bij vele vulkanen van
Java hebben waargenomen. Het is een veeltoppige, zieh van den
Moeriä tot aan het noorderstrand uitstrekkende bergrug, die
zieh in zijn hoogste kruin, den Goenoeng Genoek, tot 713 meters
verheft. Tot zijne lagere hellingen is hier en daar de cultuur
doorgedrongen, maar overigens is hij tot aan zijne hoogste toppen
met dicht en zwaar geboomte bedekt, Ook deze wouden strekken
tot woonplaats aan zoo vele tijgers en andere wilde dieren, dat
zonder bijzondere voorzorgen aan eene beklimming van dit geborgte
niet te denken valt. De Tjelering eindigt in de landengte van
Oedjong Watoe, waartegenover het eiland Mandalike' ligt, dat
wij reeds bij onze vroegere denkbeeldige omzeiling van Java’s
kusten leerden kennen ').
Den weg voorbij genoemden hoek längs het strand volgende,
bereiken wij weldra de dorpjes Melawar en Oedjong W atoe, aan
den voet van den Kendit, den noordelijksten top van den Tjelering,
en vervolgens, om den noordoostelijken voet van dat gebergte
zuidwaarts ombuigende en ons allengs van het strand verwijde-
rende, de desa Tjelering, die haren naam aan het gebergte
gegeven heeft. Een weinig ten oosten van Tjelering komen wij
aan de Kali Mädjä Kajoe, die hier de grens vormt tussehen het
district Bandjaran en het eerste district van het regentschap
Djoewänä, dat den naam draagt van Mergoetoehoe, en nog wat
verder oostwaarts aan het in een oase van koffietuinen te midden
der wildernis gelegen Poentjal, thans gewoonlijk Wänäredjä
genoemd. Yan Keling tot Poentjal hadden wij, om den toer
om het Tjelering-gebergte te volbrengen, slechts voor voetgangers
en voor ruiters bruikbare paden tot onze beschikking; hier
komen wij weder op een grooten weg, längs welken wij, eerst
het oosteljjk strand der residentie naderende en dan zuidwaarts
ombuigende, na 101 paal te hebben afgelegd, Tajoe, hethoofd-
dorp van Mergoetoehoe, bereiken. Op dien weg komt, op weinige
minuten afstands van het genoemde dorp, ook de weg uit dien
wij te Keling verlieten, en die over de lagere ribben tusschen
den Moeriä en den Tjelering oostwaarts gaat. Die weg vormt de
kortste verbinding van Bangsri met Tajoe, en de afstand tusschen
beide plaatsen bedraagt daarlangs 23 palen.
Tajoe ligt weder in eene bebouwde en goed bevolkte, maar
in het noordoosten nog door strandbosschen begrensde streek,
op ongeveer een kilometer afstand van de zee. De Moeriä levert
van hier een treffend gezicht op en de Kali Tajoe, die van zijne
oostelijke hellingen afdaalt, schiet voorbij het dorp, welks rijst-
velden zjj besproeit, de zee te gemoet. Bij Tajoe of nog wat
’) D. I. bl. 30. Oedjong Batoe, zooals ik daar schreef, is eigenlijk de
Maleisobe vorm van den naam.