
Compagnie en van Daendels- en Raffles is ontstaan, werden zij
van het huren van woesten grond in de Gouvernementslanden
volgens de bepalingen van 4856 ’), en van het huren van grond
in de Vorstenlanden s) hepaaldelijk uitgesloten.
Doch bjj het meer en meer doordringen van liberale begrippen
is in de laatste jaren ook aan de Chineezen meer en meer vrij-
heid gegund. De vroeger voor hen gesloten gewesten zjjn thans
°p gelijken voet als alle andere voor hen geopend 3); hunne
toelating is ongeveer op dezelfde wijze als die der Europeanen
geregeld 4) ; de agrarische wet sluit hen geenszins huiten van de
verknjging van gronden in erfpacht, waartoe zij het recht aan
alle ingezetenen van Red. Indie toekent, en zelfs is , in overeen-
stemming daaimede, de ordonnantie op het verhuren van woeste
gronden in 1877 6) in dier voege gewijzigd, dat ook daarin de
uitsluiting der Chineezen vervallen is. Yan exceptioneele.belas-
tingen op de Chineezen drukkende, kan ook nauwelijks meer
sprake zjjn. Wanheer in de residentie Batavia en in de Yorstenlanden
nog steeds een hoofdgeld van Chineesche mannen van
14 tot 60 jaren geheven wordt, dan vervangt dit slechts de be-
lasting op het bedrijf, die overal elders ook door de Javanen,
met wie de Chineezen zijn gelijk gesteld, betaald wordt, voor
zoover zij zieh met een tak van nijverheid bezig houden die niet
reeds door andere heffingen bezwaard is 6). Wanneer de hefiBn-
gen op het houden van speeltafels alleen op de Chineezen druk-
ken, dan staat dit in verband met het dubbelzinnig voorrecht
hun verleend, om zieh door dobhelen te ruineeren; want de
Javaan mag zelfs niet in den omtrek van de topbanen komen 7).
Yan alle belangrijke exceptioneele bepalingen de vreemde
Oosterlingen en bijzonder de Chineezen betreffende, is dus alleen
*) Stbl. n° 64. Vgl. D. II. bl. 694;
2) Zie art 1 van bet Reglement van 1857, Stbl. n° 116.
s) Stbl. 1870, n° 80; 1871, n° 130.
4) Stbl. 1872, n° 40, 41.
ä) Stbl. n° 70.
6) Stbl. 1857, n° 99. De bedrijfsbelasting is tot heden in de residentie Batavia
en de Vorstenlanden niet ingevoerd.
7) Op de topbanen of toptafels zijn nog altijd de bepalingen van Staatsbl.
1849, n° 52, Lett. K, van toepassing.
het samenwonen in wijken onder hoofden van hun eigen land-
aard in stand gehouden, en dit is zelfs in later tjjd zorgvuldiger
geregeld dan ooit te voren was geschied ’). Yolgens de thans
geldige voorschriften wordt voor vestiging buiten die wijken steeds
eene bijzondere yergunning van het hoofd van plaatselijk bestuur
vereischt, terwijl door de hoofden van gewestelijk bestuur vestiging
op andere plaatsen dan waar wijken zijn aangewezen, in
het belang van handel en nijverheid of van ’s lands pachten en
openbare werken, tot wederopzegging toe kan verleend worden.
In het algemeen is echter bepaald, dat zij die op het tjjdstip van
de uitvaardiging dezer verordening in dessa’s , op dessagronden,
op particulière landerijen of waar ook buiten de plaatsen voor
de wijken aangewezen, gevestigd waren, aldaar hieven toegelaten,
en dat die vergunning ook voor hunne afstammelingen of reeht-
verkrijgenden bij versterf van kracht zou blijven. Vestiging buiten de
wijken anders dan met spéciale vergunning of op grond van laatst-
gemelde clausule, werd met eene boete van / 25 t o t / 100 strafbaar
gesteld, met bepaling tevens, dat de overtreders, zoo zij niet op
de eerste aanzegging hunne woonplaats naar de wijken overbrachten,
door de openbare macht daartoe konden gedwongen
worden. Bij alle toegevendheid blijft dus een streven merkbaar
om veelvuldige rechtstreeksche aanraking van de Chineezen met
de inlandsche hevolking tegen te gaan, en te zorgen dat zij in
de Maatschappij geen overwegenden invloed erlangen. En inder-
daad, al mögen wij aannemen dat de Schilderingen al te zwart
zijn die den Çhinees voorstellen als onvatbaar voor alle hoogëre
motieven, als in al zijne handelingen alleen door geldzucht en eigen-
baat bestuurd, als den vampyr van den Javaan, die zijne prooi
niet loslaat zonder hem den laatsten bloeddroppel te hehben af-
gezogen s) , — die voorzorgen schijnen mij door eene rechtma-
tige voorzichtigheid te zijn ingegeven. In het verhaal eener reis
over Java döor een Engelschman, dien men zeker niet van
partijdigheid voor de Nederlandsche koloniale politiek mag ver-
') Namelijk bij de ordonnantie van 1866 , Stbl. n° 57.
!) Zie b v. in Brumund’s Indiana, 2' st. bl. 136, bet verhaal „de Chi-
neesche muil“ getiteld.