
zij zieh zorgvuldig moeten onthouden, zoo zij den toorn der
goden niet op zieh wilden laden.
De Tengereezen hebben in jeder hunner dorpen een doekoen die
tevens priester en geneesheer is. Ook hebben zij een soort van
huisgoden, bestaande in poppen die hun dewa’s voorstellen, waar-
onder hunne voorouders een voorname plaats inneinen. De Brämä,
de nog werkzame eruptiekegel op de Dasar, is hun heilige berg,
en van de zes godsdienstige feesten die zij jaarlijks vieren, is
de slamatan die eens in het ja a r aan den voet van den berg
op de dorre zandvlakte gehouden wordt, het voornaamste. Bene-
den kom ik daarop terug, terwijl ik hier alleen nog aanmerk,
dat de tijdrekening door de Tengereezen gevolgd nog de oud
Javaansche is , gelijk zij ook op Bali is gehandhaafd, en van
allen invloed van den Islam is vrijgebleven !).
Wij gaan ons thans gereed maken , om van Tosari tot den
kraterrand op te stijgen en van daar in de Dasar af te dalen.
De voorbereiding zal daarin bestaan, dat ik trachten zal in eenige
hoofdtrekken een algemeen beeid van den Tenger te ontwerpen.
Het Tenger-gebergte rijst van het strand der Madoera-straat
langzaam op tot aan den kraterrand, die in zijne hoogste spits,
Poendak sapi, in hoog-Jav. Poendak lemboe 3), geheeten, tot
2655 meters boven het zeevlak stijgt. Tegenover deze oostelijke
spits, wat meer naar het noorden, ligt die van den Goenoeng
Moenggal, de vierde in hoogte, over welke op 2378 meters de
pas van Tosari naar den krater voert. In het noorden stijgt de
rand het hoogst in den Penanjaän, in het zuiden in den Ider-Ider,
beide opgaande tot ongeveer 2410 meters. Het geheel vormt een
afgeknotten kegel, met een basis waarvan de omvang eenigszins
is af te meten naar dien van den kolossalen krater door den rand
ingesloten, en die waarschijnlijk de grootste der geheele aarde
is. Men geeft aan dien krater, waarvan de d a s a r ofbodemmet
een ontzettende hoeveelheid zwartachtig vulkanisch zand bedekt
') Vgl. D. I , bl. 497 v. Er is echter in de tijdrekening der Tengereezen
eenige verwarring , waarschijnlijk uit fouten bij de interoalatie ontstaan.
3) Deze naam beteekent r u n d e r s c h o u d e r . Men vindt dien op aller-
hande wijzen verminkt, zelfs bij Heering, die op bl. 450, terwijl hij Junghuhn
verbetert, zelf Poentak lemboe schrijft.
is , niet zelden den naam van Zandzee, ofschoon meestal het
Javaansche woord Dasar als eigennaam daarvoor gebruikt wordt.
Die zandvlakte is nagenoeg horizontaal en, behoudens een naar
het westen gekeerd uitstek, bijna cirkelvormig. De hoogte boven
het zeevlak, het grootst nabij den noorderrand, bedraagt van
2080 tot 2150 meters; de doorsnede wordt gerekend op niet
minder dan nagenoeg vijf geographische minuten o f l | uur gaans.
De eigenlijke uitbarstingskegels, vier in getal, verhelfen zieh
midden uit den bodem van den krater. Het noordelijkst ligt,
geheel op zieh zelven, 330 meters boven den kraterbodem uit-
stekende, de regelmatig geribde, suikerbroodvormige Goenoeng
Batok, die grootendeels met struikgewas en casuarinen begroeid
i s , ofschoon zieh ook geheel kale, grijze zandvlakten daarop
vertoonen. De drie andere, Widädaren, Segäräwedi en Brämä,
maken te zamen één geheel uit en liggen van ’t zuidwesten naar
’tnoordoosten achter elkander, als ontzaglijke, lang gerekte, in
eerstgenoemden ook aan het zuidwestelijk deel van den kraterwand
sluitende zandhoopen. Van deze is de Widadaren de hoogste
en stijgt in den Kembang-top tot 2591 meters. Zoowel als de
Segäräwedi is ook hij aan den buitenkant begroeid, en beide
zijn, evenals de Batok, sedert lang uitgedoofd. Alleen de Brämä,
de kleinste, laagste en noordelijkste der drie verbonden bergen,
is nog heden ten dage werkzaam, en vertoont zieh naakt en k a a l,
met grauwe k le u r, ten gevolge der asch die zijne kruin en hel-
lingen bedekt. De kraterrand van den Brämä is ongeveer 2300
meters boven den zeespiegel en 220 m. boven de Dasar verhe-
ven, en blijft dus aanmerkelijk beneden de hoogte van den
grooten kraterrand, die gemiddeld 300 meters boven den bodem
der Zandzee stijgt.
De hooge, steile wanden om de Dasar zijn echter op één punt
afgebroken, t. w. in het noordoosten, waar zieh een hreed, diep
ingesneden splijtingsdal in de berghelling heeft ingegraven. Maar
ook hier is het Zandmeer gesloten door een dam, Tjemärälawang
geheeten, die zieh wel niet zoo hoog als de kraterwanden ver-
heft, maar toch een honderd meters ongeveer boven de Dasar
uitsteekt. Haar binnen is de helling van dezen dijk even steil