
Boetih genaamd, naar zee stroomt. Den oorsprong dezer beek
zullen wij straks gaan zoeken op het plateau waarvan het Kendeng-
gebergte den noordelijken rand vormt. De meer westelijk stroo-
mende Kali Tikoes, wier kanaalvormig bed met kleine rolsteenen
is opgevuld, ontspringt op de noordelijke hellingen van het Kendeng
gebergte ').
Eer wij ons bezig houden met de van ouds beruchte, maar
thans in een goeden rijweg herschapen, verbinding van Soemberwaroe
met de op de grens van Banjoewangi gelegen desa
Badjoelmati, acht ik het wenschelijk een blik te werpen op den
Goenoeng Boeloeran, over welks zuidöostelrjken voet die weg
is gebaand.
Over den Boeloeran is veel geschreven, maar hij is door weinigen
bezocht. Junghuhn, Bleeker, Stöhr hebben hem alleen
van de buitenzijde, deels te land, deels ter zee waargenomen;
Zollinger heeft het meeste recht om over hem mede te spre-
ken, daar hij driemaal längs zijne zuidzijde gebotaniseerd heeft,
achtmaal hem is voorbijgevaren, en eindelijk in April 1845 zijn
hoogsten top heeft bestegen J).
De geheele massa van dezen uitgebluschten vulkaan wordt door
drie verschillende namen aangeduid: Goenoeng Sedaño, Goenoeng
Boeloeran (misschien beter, met anderen, Baloeran geschreven)
en Telägä woeroeng. De eerste naam schijnt af te keuren en
alleen ontleend te zijn aan de Kaap Sedano, de noordoostelijke
hoekpunt van Java , door een uitlooper van den berg gevormd. Boeloeran
of Baloeran is volgens sommigen de Madoereesche naam,
volgens anderen, zoowel bij Javanen als Madoereezen, de naam
van den berg aan de landzijde; Telägä woeroeng (d. i. het mis-
lukte of verijdelde meer) wordt ons nu eens als de bij de Javan
en, dan weder als de bij de zeevaarders in het algemeen
gebruikelijke naam voorgesteld. De hoogtebepalingen zijn bij
’) Bleeker, T. v. N. I. 1849, II. 182; Teysmann in N. T .v . N.I.XI. 171;
J “ 7 j u Ï g h u Jh n ? j a v a j S j 9 6 5 - 9 7 5 ; Bleeker :i n ln to c h Archief’^ i i g O e n
T. v. N. I . 1849, I I . 132 en 136; Zollinger, T. v. S . I .Y I I I .1 ,1 7 8
N. T. v. N. 1., X I I I . 269—273; S tö h r, die Provinz Ban juw an g i, ».
dezen berg ook nog vrij onzeker. Zollinger vond 1448, Smits
1390, Melvill 1320, Soeters 1248 m. Waarschijnlijk hebben
echter deze metingen niet alien op denzelfden top betrekking.
De gekartelde kammen van den Boeloeran omsluiten een uitge-
strekten ouden krater, welks rand naar de noordoost-of zeezijde
op twee plaatsen doorbroken is , zoodat de krater de gedaante
heeft van een hoefjjzer. Het stuk dat tusschen de beide openin-
gen is blijven staan, vormt een op zieh zelf staanden berg,
met steile spits, en waarvan, in tegenstelling met de andere
deelen van den rand, de binnenhelling minder steil is dan de
buitenhelling. Zollingers meting betreft bepaaldeljjk den door
hem bestegen G. Klosot, de zuidwestelijke, hoogste spits van den
rand. De G. Aling, die rechts van den G. Klosot verrijst, is de tweede
in hoogte, en de op zieh zelf staande spits in de krateropening,
G. Talpat geheeten l), schijnt, ofschoon zij van de zeezijde het
meest in het oog v a lt, wat hoogte betreft eerst de derde in rang
te wezen.
Als geheel beschouwd is de Boeloeran een geïsoleerde, althans
slechts door een uiterst geringe zadelvormige verheffing met den
G. Kendeng verbonden eruptiekegels) , wiens kraterrand door
zijne eigene uitbarstingen gedeeltelijk vernield is. Van modder-
stroomen, tuffen, lapilli, aschstortingen, alle uitwerpselen in één
woord die de nog werkzame vulkanen van Oost-Java kenmerken,
is hier niets te bespeuren, en overleveringen of herinneringen
van uitbarstingen ontbreken geheel. Alles toont dat de Boeloeran
een sinds lang uitgedoofde vulkaan is; volgens de meening van
Stöhr kan de tertiaire période aïs de waarschijnlijke tijd zijner
werkzaamheid worden beschouwd.
De Boeloeran levert het schoonste gezicht op van de zeezijde.
Hij is door een smalle, vlakke, over het algemeen dorre kust-
strook van het gebied der golven gescheiden ; slechts het sappig
groene, fijngevederde loof van verstrooide, schermvormige acacia’s3),
1 ) Zollinger teekent aan, dat hij voor de juistheid der waarschijnlijk Madoe-
reesche namen Klosot, Aling en Talpat niet instaat,