
maken de hooge zee en hevige branding op de Poegersche
kust en het in den rivier mond opgestuwde water den overtocht,
met de primitieve vaartuigen die men hier te zjjner beschik-
king heeft, onmogelijk. De vaartuigen die men het meest te Poeger
ziet, zijn de djoekoengs der vissehers, kleine, zeer amalle, uit
één boomstam vervaardigde, aan beide einden spits oploopende
bootjes, die door bamboevlerken, welke aan weerszjjden 5 voet
buiten boord uitsteken, in evenwicht worden gehouden. Men
vindt er echter ook koleks, eene soort van prauwen van hoog-
stens 3 m. lengte en 8 m. breedte, toegerust met twee roeren,
die ieder een paar handen en voeten vereischen om in beweging
gebracht te worden ; maar deze onhandelbare vaartuigen, waar-
van men zieh o. a. bedient om schildpadeieren te gaan zoeken
in de baai van Radjeg wesi, hebben vrij wat meer moeite om
naar buiten te komen dan de gewiekte djoekoengs. Jammer dat
dezen, behalve den roeier, slechts één man kunnen voeren.
Zoolang wjj ons bewegen op den stillen, gladden spiegel der
ondiepe, maar vischrjjke Misini, rust ons oog op een rand van
welige rhizophoren, die de läge’, vlakke oevers bedekken en
vaak door de rivier onder water gezet worden; zij vormen een
dicht, laaggroeiend woud, dat eenige overeenkomst heeft met
een elzenbosch, en zijn bevolkt door tallooze grjjze apen, die zieh
hier met mosselen en krabben voeden, terwjjl in de rivier zelve kro-
kodillen lang niet zeldzaam zjjn. Na de vereeniging met de Bedadoeng
wordt de rivier breeder, maar niet dieper ; men krijgt nu het
oog op de k a le , dorre zandstrook die haar nog van den Oceaan
scheidt, en die aan de andere zjjde, onder donderend geweld, door
de branding gebeukt wordt. Slechts op enkele punten ziet men hier
eenige tropische duinplanten, terwijl de landwaarts gekeerde rivier-
oever met het groen der schoonste wouden getooid is.
nadere bijzonderheden die ik er h ie r over mededeel, zijn ontleend aan den
contrôleur P . C. A re n d s, die in 1880 door de Begeering belast werd met een
onderzoek n a a r de geschiktheid van dit eiland voor de oprichting van kalk-
branderijen, h e t fokken van vee en de vestiging eener Strafkolonie. Daar er
noch k a lk , noch weiden, noch drinkwater zijn te vinden, was de uitkomst
van het onderzoek zeer ongunstig. Zie Yerslag van een reis naar Noesa
Baroeng, in T. v. I. T. L. en Vk. X X V II. 173.
Noesä Baroeng, te Poeger gewoonljjk enkel Noesä genoemd,
vertoont zieh bij de nadering als een groote rotsklomp, die zieh
tot eene hoogte van 20 à 25 meters loodrecht en kaal verheft
boven de golven welke zijn voet omspoelen ; dan gaat hij over in nog
altjjd zeer steile, met zwaar bosch bedekte hellingen, die tot onge-
veer 200 meters stjjgen. Rondom het gansche eiland vormen plot-
seling in zee afdalende ribben twee aan twee een aantal kleine
inhammen van j à j paal diepte, die meestal eindigen in een
strookje wit zand, dat òf weder door een steilen rotswand begrensd
i s , òf, maar zeldzamer, in een smal, zacht oploopend ravijn
overgaat. Daar in het eerste geval de zandstrook bij vloed geheel
onder water wordt gezet, is landen alleen doenljjk waar laatst-
gemelde formatie zieh voordoet. De punten dragen den naam
van t a n d j o e n g en zjjn de uitloopers van bergruggen die nage-
noeg evenwjjdig, van noordoost naar zuidwest, over het eiland
loopen; de stukjes strand, die de inlanders p a s i r heeten, vormen
de uiteinden der smalle kloven die de ruggen vanéén scheiden.
Elke punt en elke inham dragen namen waaronder zij aan alle
Poegersche visschers bekend zjjn. De beste landingsplaatsen vindt
men aan de noordkust, waar, op de pasirs Djeroek, Kamal en
Tjambah, de djoekoengs der visschers, zelfs bij vloed, op het
droge kunnen getrokken worden. Aan de zuidzijde biedt alleen de
aan een diepen inbam gelegen pasir Kandangan een veilige lig-
plaats, maar op deze kust, zoowel als op de west-en oostzijde,
staat altjjd eene zoo hevige branding, dat zij zoo goed als onge-
naakbaar is.
De beste landingsplaats is Djeroek, waar ook de eenige water-
put van het eiland gevonden wordt, dien de Chineesche pachter
der vogelnestjes voor eenige jaren heeft laten graven. Ofschoon
het water brak i s , wordt het toch door de visschers, die hier
soms verscheiden dagen vertoeven omdat de ontstuimigheid der
zee hun den terugtocht afsnjjdt, met graagte gedronken. De
Europeesche reiziger die het eiland wil bezoeken, zal wel doen
hier een pondok door vooruitgezonden inlanders te doen oprichten.
Van de pasir Djeroek leidt een pad, dat de vogelnestplukkers
volgen om de grotten Darat en Gantong te bereiken, door het zacht