
selde pandäpä’s , die met fijn en kunstig snijwerk voorzien zijn.Voor
den ingang van een dezer pandäpä’s staat een uit trachiet gehouwen
waterbak, waarop men het jaartal 1346, natuurlijk der Javaansehe
jaartelling, heeft ontcijferd. Men verhaalt dat deze van Mädjäpahit
hierheen is gebracht; thans biedt hij den bezoekers der heilige plaats
de gelegenheid om zieh te reinigen. Nog andere watervaten en
nrnen uit den Hindoe-tijd, met jaartallen en opschriften, staan
hier en daar verspreid. Ook op verscheidene minder beteekenende
graven en poorten vindt men inscripties, deels in het Arabisch,
deels in het Javaansch. Merkwaardig is het Javaansch opschrift
op het graf van zekeren Toemenggoeng Poespä Negärä van
Tandes, omdat daarin melding wordt gemaakt van den twist van
Soesoehoenan Amangkoe Rat met zij ne broeders Pangeran Poer-
bäjä en Pangeran Blitar, en van de krijgsverrichtingen van Gene-
raal Bergman, die in 1723 met de onderwerping der opstande-
lingen eindigden l). Op deze beroemde begraafplaats worden ook
thans nog voorname personen en geestelijken begraven; het is
eene eer die op grooten prija wordt gesteld.
In een ander gedeelte vanGresik, de kampong Keboengsoeng,
wordt het hoog geeerde graf gevonden van de Njai gede Panate,
de pleegmoeder van Raden Pakoe, meer bekend onder den
naam van Soenan G iri2). De begraafplaats waarop zij rust, ligt
aan een nauw straatje of gangetje, en bestaat uit drie pleintjes
vol graven, waartoe eene zwaar beschadigde poort, alweder in
Hindoe-stijl, toegang verleent. Het graf der Njai wordt dooreen
afdak beschermd, maar levert niets bijzonders op.
Yan meer belang is het graf van Raden Pakoe zelven, dat
wij thans gaan bezoeken. De begraafplaats ligt twee ä drie palen
van Gresik, op den top van den heuvel Giri, die zieh ter hoogte
van 400 voet achter de stad verheft. Längs de hellingen liggen
de talrijke woningen van de desa Giri, eene der volkrijkste van
deze streken. De begraafplaats heeft twee poorten, die thans van
boven open zijn, maar waarschijnlijk ook een kroonstuk hebben
gedragen; zij behooren althans tot hetzelfde overgangstijdperk
') Zie Dl. IX, bl. 444—447. Men vindt op den steen ook’het jaartal 1645
der Jav. aera. ") ü . I I , bl. 189-
van Hindoeisme op Islamisme, waarvan ons te Koedoes, Toeban,
Gresik, reeds voovele monumenten zijn voorgekomen. Het houten
grafhuis van Raden Pakoe, die, zooals wij reeds weten, gewoon-
lijk Soenan Giri genoemd wordt, is van later tijd; het is met
verguld snijwerk op rooden grond rijk versierd. Rechts en links
van den nauwen ingang tot de tombe is een naga of groote
slang gebeiteld, — een nieuw voorbeeld van de zonderlinge
vermenging van Hindoesche met Mohammedaansche voorstellingen,
die men zoo vaäk op Java aantreft. Over de kris die hij dit
graf in een ijzeren kist bewaard wordt, heb ik reeds vroeger
gesproken *). Niet ver van het grafhuis verrijst eene oude mos-
k ee , en rondom het graf van Raden Pakoe liggen nog een aantal
andere. Wij voelen ons echter het meest aangetrokken door het
bekoorlijke gezicht op Gresik en de Straat, dat men van deze,
den ganschen omtrek beheerschende hoogte geniet.
Yan geheel anderen aard is de merkwaardigheid die thans
onze aandacht vordert. De heuvelenreeks waartoe de Giri behoort,
schakelt zieh voort in noordwestelijke richting. Op vijf palen
afstands van Gresik, en een weinig bewesten den weg van
Gresik naar Manjar, ligt aan den voet dezer heuvelen Soetji,
een groot dorp, voormaals het hoofddorp van het district Petam-
bakan; het is vandaar dat de Europeesche bewoners van Gresik
gewoonlijk hun drinkwater erlangen. Soetji dankt zijn bekendheid
voornamelijk aan de salpetermakerij die hier vele jaren bestaan
heeft, en waarvoor de menigvuldige grotten, die in de nabij-
gelegen kalkheuvelen gevonden worden, een overvloed van
materiaal leverden. Het in 1791 te Sidägärä, in hetzelfde district,
opgericht salpeter-etablissement werd in 1796 door den
Gezaghebber van den Oosthoek, Dirk van Hogendorp, naar
Soetji verplaatst. Van 1811 tot 1816 stonden de werkzaamheden
stil, omdat het toenmalige Engelsche bestuur zieh het salpeter
met minder kosten uit Bengalen kon verschaffen; doch bij het
herstel van het Nederlandsch gezag werden zij dadelijk hervat,
om in 1818 op nieuw gestaakt te worden. De aanleiding daartoe
meen ik te moeten zoeken in het minder günstig rapport door
>) D. I I , bl. 190.