
gunst apanages worden toegekend. De eerste klasse der recht-
hebbenden zijn de Pangerans, prinsen van den bloede, en het
bezit dier landen gaat bjj erfenis over op hun oudsten zoon, die
verplieht is zijne jongere broeders uit de opbrengst te onderhouden.
Op denzelfden voet is nog in het volgende geslacht de paloeng-
goeban erfelijk, doch daarna kan zij, naar het goedvinden der
Vorsten, worden ingetrokken. In de tweede plaats worden pa-
loenggoehans toegekend aan de ambtenaren van hoogeren en
lageren rang, daaronder begrepen de geestelijke leden der Soe-
rambi en de vrouwelijke beambten van de Kapoetren. Met enkele
uitzonderingen (zooals de Kaden Adipati en de Pangoeloe) zijn
alle voorname ambten erfelijk, in dier voege, dat de ambtenaar
door zijn oudsten wetiigen zoon wordt opgevolgd, en de zonen
der goendiks daarop eerst aanspraak krijgen als wettige zonen
ontbreken. De opvolger moet echter bereid zijn de schulden van zijn
voorganger te betalen, en ingeval hij zieh daartoe niet wil of
kan verbinden, moet een andere bloedverwant des overledenen,
die daartoe wel in staat en geneigd is, met het ambt bekleed
worden. Met dit ambt gaat ook de paloenggoehan aan den opvolger
over , doch als er zonen zijn die wegens onvermogen tot
afdoening der schulden van de opvolging moeten afstand doen,
moet de werkeljjke opvolger te hunnen behoeve een deel zijner
inkomsten afstaan. Sterft een ambtenaar zonder zonen na te
laten, dan heeft de oudste dochter aanspraak op het ambt en de
daaraan verbonden inkomsten, maar dan wordt de waarneming op-
gedragen aan haar wali of voogd, die, als zij gehuwd is, haar
echtgenoot zelf is. Heeft deze een zoon bij haar verwekt, dan
gaat het recht der moeder op dezen over. Bij ontstentenis van
echte dochters kunnen ook dochters van goendiks het ambt op
dezelfde wijze erven. Sterft een ambtenaar geheel kinderloos,
dan komen in de eerste plaats zijn broeders voor de opvolging
in aanmerking, daarna zijne ooms, neven, oud-ooms, doch alleen
van vaderszijde. Is een ambtenaar wegens een misdrijf ontslagen,
dan is de opvolging ook voor zijne bloedverwanten verloren; maar
verbeurt hij zijn ambt slechts om een verzuim of om schulden, dan
erven het de bloedverwanten op denzelfden voet alsof hij overleden
was. Men ziet hieruit, dat de opvolging in de ambten en
de overgang der paloenggoehoens zorgvuldig geregeld is; maar
door misbruiken wordt daarop niet zelden inbreuk gemaakt. In-
zonderheid vindt men gewag gemaakt van het zoogenaamde
n g e s o e r , ’t welk daarin bestaat dat men een Wadänl omkoopt om
een zijner ondergeschikten onder eenig voorwendsel van zijn ambt
te ontzetten en den wettigen opvolger ter zijde te stellen.
Ofschoon de ambtenaren in de Yorstenlanden aan eenige hef-
fingen onderworpen zijn, wordt echter van de inkomsten hunner
paloenggoehans niets aan de Vorsten opgebraebt. Doch bij aan-
vaarding van het ambt betaalt ieder ambtenaar aan zijn Wadana
de zoogenaamde paloenggoeh of palenggah, ten bedrage van vier
realen voor elken djoeng sawah waaruit zijn apanage bestaat.
De ambtenaren van de hoogste rangen, de Toemenggoengs en
Kliwons, betalen deze belasting aan den Vorst zelven. Nog moet
worden opgemerkt, dat met het bezit eener paloenggoehan het
recht tot het dragen van de kopjah of staatsiemuts ') verbonden is.
De ambtenaren zijn natuurlijk niet in de gelegenheid hun paloenggoehan
zelven te bewonen , en stellen dus personen in hunne
plaats aan, die zij met een stuk van hun land beleenen en die
hun de opbrengsten van het overige moeten verantwoorden. Dit
du" zijn de meergenoemde Bekels, onder welke men verschillende
rangen onderscheidt en die hier als dorpshoofden optreden. Mennoemt
ze ook vaak Loerah, terwijl hij dien zij vertegenwoordigen hun Loerah
tabon of Loerah babok heet. Het ambt der Bekels is volgens de adat
ongeveer op dezelfde wijze erfelijk als de andere ambten en vordert
soortgelijke opbrengsten of geschenken bij de aan vaarding, maar
in werkeljjkheid wordt het doorgaans aan den meestbiedende verkocht.
Op welke wijze nu de Bekels met de dessabewoners omtrentde
betaling der padjeg overeenkomen, is reeds boven uiteengezet,
maar ik moet hierbij nog het afschuwelijke misbruik vermelden ,
dat deze laatsten tot een tweede betaling derzelfde belasting
gedwongen worden, als de Bekel wegens wanbetaling aan zijn
ineester wordt afgezet.
Ik heb gemeend deze agrarische toestanden in de Vorstenlan-
’) Zie D. I , bl. 607.