
De hoofdplaats van het grootste, maar in belangrjjkheid eerst
het tweede der Preanger Regentschappen, vertoont zieh op een
afstand gezien, door de rijke plantsoenen van klappers en pi-
sangs die haar omgeven of binnen hare kom groeien, als een
weelderig bosch te midden eener met sawahs bedekte vlakte.
Inwendig heeft zij rechte, breede, door netheid uitmuntende
straten, en op eene hoogte van bijna 500 meters boven het
zeevlak gelegen, heeft zij een gezond en aangenaam klimaat.
Doch het zou overbodig zjjn haar verder te beschrijven. Reeds
vroeger is op hare groote overeenkomst met Bandong gewezen
en zijn de voornaamste punten van verschil in het licht gesteld ').
Het regentschap Tji Andjoer kan alleen in de noordelijke aan
de helling van Java’s Centraal-gebergte liggende districten in
rijkdom, volkrijkheid en belangwekkende natuurtooneelen met
Bandong wedijveren. Ook in overblijfselen van beeiden en bid-
plaatsen uit den voör-Mohammedaanschen tijd, ofschoon die
ook in Bandong schaarsch zijn, is Tji Andjoer nog armer; het
weinige van dien aard dat in het Regentschap te vinden was,
heeft nog veel van zijne waarde verloren, doordien het reeds
voor jaren grootendeels van zijne oorspronkelijke plaats wegge-
voerd werd, om in den tuin van het residentiehuis te Tji Andjoer
te worden verzameld 2). De vijf groote aan zee palende districten,
Pelaboean, Djampang koelon, tengah en wetan en Tji
Damar, bestaan grootendeels uit eentonige, schaarsch bevolkte
wildernis, waarover ook de geschiedenis van Java zwijgt. Slechts
enkele punten vorderen er onze aandacht, terwijl voor dekennis
van het overige de algemeene beschrijving van de kust en van
het berg- en rivierstelsel van Java volstaat, die in het eerste
deel van dit werk is gegeven 3).
De lezer zal zieh herinner'en, dat ik hem, bij de beschrijving
der residentie Batavia,' längs den postweg tot op den top van
Tijdschnft „de Wächter“). 99; Coolsma, Twaalf voorlezingen over West-
Java. 222 v.
‘) Zie boven, bl. 255 vv.
2) Brumund, in Verhh. v. h. Bat. Gen. XXXIII, 85 v.
*) Zie ald. bl. 47, 74, 77—79.
den Megamendoeng bracht, waar een hek de grens tusschen ge-
noemde residentie en de Preanger-regentschappen aanwijst ').
Thans noodig ik hem uit met mij in gedachten eerst de 19
palen af te leggen, die Tji Andjoer nog van genoemd grenspunt
scheiden, en vervolgens de voornaamste punten van het Gedd-
gebergte te bezoeken, dat, door den Geger Bintang met den
Megamendoeng verbonden, in grootsche lijnen op de grens van
Buitenzorg en Tji Andjoer omhoog rijst.
De weg gaat van Tji Andjoer in noordwestelijke richting dwars
door het district Tji Poetri naar zijn hoofdplaats Patjet, een
afstand van 11 palen, en na nog een paal bereikt men den
post Tji Panas, het beroemde lustoord van den Gouverneur-
Generaal, gelegen op eene hoogte van 1078 meters boven den
zeespiegel. Wij zijn dus van Tji Andjoer af reeds bijna 600
meters gestegen, ofschoon de weg over eene bekoorlijke afwis^
seling van bergen, vlakten en valleien gaat. De frissche berglucht,
de verscheidenheid van plantengroei, het beweeglijk kristal der
veelvuldige bergstroomen, de vriendelijke dorpen die door hunne
dichte boschjes gluren, het gewemel van voetgangers en pedati’s
en grazende karbouwen en de woeste berggevaarten op den ach-
tergrond maken dezen weg tot een der aangenaamste van Java.
Tji Panas ontleent zjjn naam, dien het met zoovele andere
plaatsen op Java gemeen heeft, aan het warme water dat hier
op drie verschillende plaatsen uit den bodem opwelt en zijne
hooge temperatuur en minerale bestanddeelen dankt aan den
vulkanischen bodem, gevormd door de lavastroomen van den
Gede, die zieh tot hier hebben uitgebreid. Te midden der tui-
nen is bij een dezer boomen een badhuis opgericht 2). Omringd
door de wilde en woeste natuur van het zieh voor den Gede
uitstrekkend voorgebergte, waarop zij zijn aangelegd, leveren
die tuinen met hunne bijna meer Europeesche dan Indische vrucht-
boomen en gewassen en hunne welige grasperken een indruk-
wekkend schouwspel op. Möge ook de woniDg niet zeer aanzienlijk
zijn, het gezond en gematigd klimaat (in den vroegen morgen
l) Boven, bl. 93, 94.
3) Maier in N. T. v. X. I, III. 175; Junghuhn, Java, II. 1310.