
steenen geworpen werden. Daarop plaatste ik mij midden in de binnen-
galerjj, waar het meerendeel der steenen nodervielen; maar overtuigde
mij spoedig, dat dit niet door menschenhanden kon geschieden, daar
de steenon, aoms vlak voor mijne voeten, loodreoht naar beneden vielen
zonder zieh te bewegen en zonder dat iemand in de nabijheid was.
„Ik onderzocht toen de planken der zoldering 66n voor <56n en bevond
dat zij allen vast en zonder eenige tussohenruimte naast elkander lagen.
Hierop liet ik al de menschen die hetzij in of bij het huis woon-
den. zieh op een vrije plaats v66r het huis verzamelen en door eenige
polioiedienaren bewaken, en begaf mij vervolgens, na vooraf al de luiken
en deuren gesloten te hebben, alleen door mijne vrouw vergezeld, binnens-
huis. Maar toen was het nog veel erger en kwamen de steenen van alle kanten
aanvliegen, zoodat ik spoedig genoodzaakt werd om de deuren en luiken
weder te openen. Dit hield zoo gedurende zestien dagen gestadig aan, zoodat
op denen dag wel duizend steenen vielen, waaronder er waren van
negen pond zwaarte. Hierbij moet ik niet vergeten te zeggen, dat mijn
huis een planken huis is, gebouwd van droog djati-hout, en dat de
vensters voorzien zijn van omstreeks 2 duim van elkander verwijderde
houten tralies, en voorts dat het werpen ’smorgens te 5 ure begon en
aanhield tot 11 ure des avonds.
„De bijzonderheid dat de steenen meestal in de nabijheid van een
elfjarig meisje vielen, ja dat kind zelfs schenen te vervolgen, ga ik
met stilzwijgen voorbij, omdat zij minder ter zake doet, en ik dit versieg
niet te uitvoerig wensch te maken
Hoe de afloop dezer geschiedenis geweest i s , wordt in de
authentieke bescheiden niet gemeld, inaar de overlevering te Soe-
medang is , dat de Regeering er een einde aan gemaakt heeft door
het huis te laten afbreken s). De dader is evenwel in dit geval
niet ontdekt. Gelukkig echter zijn er ook gevallen aan te wijzen,
w aarin al de behendigheid der Javaansche goochelaars, die zieh
>1 Een verhaal van den ooggetuige Dornseiff, herbergier te Söemedang,
komt voor in het tijdsohrift Biang Lala, Jaarg. I I , D. I , bl. 183 ; het offle.eel
verslag van den heer v. Kessinger is medegedeeld in T. v. N. I., Jg. 1872 ,
II. 495- terwijl de mededeeler, Generaal van Swieten, daaraan laat vooraf-
gaan wat hij zelf uit den mond van Generaal Michiels had vernomen. Ult de-
zelfde stukken is ook het verhaal gepnt gegeven door, den heer Vorderman
in N. T. v. N. X., XX.XYII. 61. Hetzelfde geval möet bedoeld zgn in de
zeer afwijkende verhalen van Buddingh, N. 0. I ., I. 104, en Ida Pfeifer ,
zweite -Weltreise, II. 278, weike laatste zelfs het tooneel der gebenrtems
naar Tjeribon verplaatst.
3) Zoo verhalen zoowel de heer Buddingh als Ida Pfeifer.
in het werpen van steenen en andere voor werpen vermeidden,
hen niet voor den scherpen blik van Europeesche waarnemers
heeft kunnen vrijwareu. Dr. Vorderinan verhaalt een geval, dat
in de desa Tji Anting, in het Bandongsche district Gandasoeli,
heeft plaats gegrepen en waarbij het hem gelukte de inlandsche
vrouw Ebbot, die zieh zelve als het slachtoffer der boosaardig-
beid van Gandaroewa voordeed, ten laatste zelve op de daad van
het werpen van een stuk klappernoot te betrappen In het geheel
schijnt dit onzichtbaar steenen werpen, ofschoon het ook in Europa
wel eens is voorgekomen, geene andere conclusie toe te laten,
dan die waartoe ons ook de goocheltoeren der Javanen brengen 2) :
dat de inlanders kunstgrepen kennen en eene snelvingerigheid
bezitten, die het begrip der Europeanen verre te boven gaan.
Wij mögen van Söemedang geen afscheM nemen, zonder een
enkel woord over den Tampomas, die nog altijd tot de minst-
bekende vulkanische bergen van Java behoort. De eenige bestaande
uitvoerige beschrijving eener beklimming van den Tampomas danken
wij aan Junghuhn a). Wel zegt die schrijver, dat de Tampomas
te Söemedang slechts als een k le in e berg gold, en men
hem verzekerde dat men te paard tot op de kruin kon komen
en dat verscheidene heeren dien wandelrit gemaakt hadden; maar
zijne eigene ervaring heeft hem geleerd dat die voorstelling geheel
bezijden de waarheid is, en hem de overtuiging gegeven
dat nog geen Europeaan vöör hem den waren top had bereikt.
Junghuhn begon te drie ure in den nacht bij fakkellicht de
bestijging bij den pasanggrahan tusschen Tji Beurum en Tji Andja
en werd door zijne inlandsche gidsen eerst längs koffietuinen, vervolgens
over een steenachtigen, drogen, met alang- en glagah-
wildernis bedekten bodem, daarna door kreupelhout, en einde-
lijk door hooge bossohen, waarin de woudreuzen door rotans
om^trengeld en door wilde pisangs afgewisseld en de vermolmde
stammen met ontelbare, gedeeltelijk phosphoresceerende padde-
stoelen bedekt waren, tot aan een punt gevoerd dat zieh wel is
waar als een bergtop voordeed, maar waarvan men neerzag in
') M. T. v. N. I. XXXVII. 55 vv. s) Zie D. I. 467. s) Java, III. 513.
III. 16